In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een Roma-appellant tegen besluiten van de Minister voor Immigratie en Asiel en het college van burgemeester en wethouders van Almere. De appellant was onderworpen aan een vrijheidsbeperkende maatregel, waarbij hij moest verblijven in de gemeente Vlagtwedde. Het college had de appellant meegedeeld dat hij de noodopvang op het adres [adres 1] diende te verlaten. Het bezwaar van de appellant tegen deze brief werd aanvankelijk niet-ontvankelijk verklaard, maar in hoger beroep werd dit besluit gewijzigd en werd de brief nu wel als een besluit aangemerkt. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat de opvang in de vrijheidsbeperkende locatie als voorliggende voorziening in de weg stond aan de noodopvang ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De Raad oordeelde dat, ondanks de dreigende ontruiming, de opvang adequaat was en dat het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond moest worden verklaard. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 22 februari 2011 gegrond, maar het beroep tegen het besluit van 8 december 2011 ongegrond. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant.