ECLI:NL:CRVB:2013:2170
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling van de intrekking van WAO-uitkering en de toepassing van artikel 4:6 Awb
In deze zaak heeft appellante, die als telefoniste/receptioniste heeft gewerkt, verzocht om herziening van de intrekking van haar WAO-uitkering per 10 september 2004. Het UWV had eerder, op basis van medische gegevens, vastgesteld dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was en had haar uitkering ingetrokken. Appellante heeft in 2009 een verzoek ingediend om terug te komen op deze intrekking, maar het UWV heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de intrekking van de uitkering konden rechtvaardigen. Appellante had aangevoerd dat de diagnose Postural Orthostatic Tachycardia Syndrome (POTS) in 2009 een nieuw feit was, maar de Raad oordeelde dat deze diagnose niet relevant was voor de situatie in 2004, toen de uitkering werd ingetrokken. De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen, maar dat dit niet betekent dat eerdere besluiten niet in acht genomen moeten worden.
De Raad heeft ook het beroep van appellante op artikel 6 van het EVRM beoordeeld en geconcludeerd dat er geen schending van dit artikel was. Aangezien appellante geen rechtsmiddelen had aangewend tegen het besluit van 11 april 2006, was dit besluit in rechte vast komen te staan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellante af.