ECLI:NL:CRVB:2013:2139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
11-5225 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bemiddeling bij het verkrijgen van een andere woning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant, die lijdt aan een psychische aandoening en gehoorsklachten, had verzocht om bemiddeling bij het verkrijgen van een andere woning. Dit verzoek was gedaan op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag van de appellant als een herhaalde aanvraag moest worden beschouwd, omdat deze gericht was op dezelfde voorziening als een eerdere aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de aanvraag van de appellant niet als een herhaalde aanvraag kan worden gekwalificeerd, maar als een nieuwe aanvraag. De Raad stelde vast dat de appellant om bemiddeling vroeg op basis van zijn actuele situatie ten tijde van de aanvraag. De Raad oordeelde verder dat de door de appellant gevraagde voorziening niet valt onder de reikwijdte van de prestatievelden van artikel 4 van de Wmo. De vier prestatievelden die in dit artikel zijn genoemd, zijn gericht op het voeren van een huishouden, zich verplaatsen in en om de woning, lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het aangaan van sociale verbanden. Het toewijzen van een woning of het bieden van hulp bij het vinden van een woning valt niet onder deze taakvelden.

Daarom bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat het college de aanvraag van de appellant terecht had afgewezen. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/5225 WMO
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 juli 2011, 11/757 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant]te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C. Frissart-Kallenbach, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Frissart-Kallenbach nadere stukken ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 augustus 2013. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft een psychische aandoening en gehoorsklachten. Hij bewoont een flat waar hij veel last heeft van geluidoverlast.
1.2.
Op 12 augustus 2008 heeft appellant het college op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verzocht hem in aanmerking te laten komen voor een andere woning dan wel te bemiddelen bij het verkrijgen van een andere woning. Bij besluit van 16 november 2009 heeft het college aan appellant een verhuiskostenvergoeding toegekend.
1.3.
Op 22 januari 2010 heeft appellant het college verzocht te bemiddelen bij het verkrijgen van een andere woning.
1.4.
Bij besluit van 6 april 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat het bemiddelen bij het verkrijgen van een andere woning niet onder het voorzieningenpakket van de Wmo valt. Het bezwaar is bij besluit van 13 januari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het college bij het besluit van
16 november 2009 impliciet de aanvraag van appellant om in aanmerking te komen voor een andere woning heeft afgewezen. Aangezien de aanvraag van 22 januari 2010 gericht is op het realiseren van dezelfde voorziening, moet deze aanvraag naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is van oordeel dat van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden geen sprake is zodat de afwijzing van de aanvraag van appellant in rechte stand houdt.
3.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
4.
De Raad stelt allereerst vast dat mr. Frissart-Kallenbach op 20 augustus 2013 heeft verzocht om uitstel van de zitting wegens opname van appellant in een herstellingsoord, welk verzoek bij brief en fax van eveneens 20 augustus 2013 is afgewezen. Daarbij is aangegeven dat de Raad vooralsnog vertegenwoordiging van appellant voldoende acht voor een goede behandeling van de zaak en dat dat de Raad de gemachtigde van appellant ter zitting in de gelegenheid zal stellen om zijn verzoek nader toe te lichten. Voorts is vermeld dat, indien daarvoor aanleiding bestaat, de Raad het onderzoek zal heropenen. Mr. Frissart-Kallenbach heeft in reactie daarop aangegeven daarin aanleiding te zien om ook niet te verschijnen en heeft de Raad nogmaals verzocht de behandeling uit te stellen. De Raad heeft het tweede verzoek om uitstel, bij gebreke van een toelichting daarop, niet gehonoreerd.
5.1.
De Raad overweegt ambtshalve dat appellant om bemiddeling naar een woning heeft gevraagd op basis van de actuele situatie ten tijde van de aanvraag van 22 januari 2010. Er is dan geen sprake van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, maar van een nieuwe aanvraag. De rechtbank heeft zich dan ook ten onrechte beperkt tot een toetsing van de vraag of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
5.2.
Vervolgens is de Raad met het college van oordeel dat de door appellant gevraagde voorziening niet valt onder de reikwijdte van de prestatievelden van artikel 4 van de Wmo. In artikel 4 van de Wmo zijn vier prestatievelden vermeld, waarop de door het college te verstrekken voorzieningen gericht moeten zijn: het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden. Het toewijzen van een woning aan appellant dan wel het bieden van hulp bij het vinden van een woning valt niet onder één van deze vier genoemde taakvelden. Dit betekent naar het oordeel van de Raad dat het college de aanvraag van appellant onder verwijzing naar artikel 4 van de Wmo terecht heeft afgewezen.
5.3.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
6.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) S. Aaliouli

NW