ECLI:NL:CRVB:2013:2131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
11-7413 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor eigen bijdrage kinderopvang en fictieve tegemoetkoming Wko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijzondere bijstand aan appellante voor de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de jaren 2009 en 2010, maar het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante verzuimd had een tegemoetkoming op grond van de Wet kinderopvang (Wko) aan te vragen. Het college had bij de berekening van de hoogte van de bijzondere bijstand rekening gehouden met de niet aangevraagde tegemoetkoming, wat leidde tot de conclusie dat appellante niet in aanmerking kwam voor de volledige bijzondere bijstand.

De rechtbank Breda had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht rekening had gehouden met de fictieve tegemoetkoming ingevolge de Wko. De Raad stelde vast dat appellante redelijkerwijs kon beschikken over deze tegemoetkoming, ongeacht haar beslissing om deze niet aan te vragen. De Raad bevestigde dat de afwijzing van de bijzondere bijstand voor het jaar 2009 terecht was, maar dat appellante voor het jaar 2010 meer bijzondere bijstand had ontvangen dan waarop zij recht had. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van het benutten van voorliggende voorzieningen en de gevolgen van het niet aanvragen van beschikbare tegemoetkomingen voor de hoogte van de bijzondere bijstand. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak en stelde dat appellante niet tekort was gedaan met de toegekende bijzondere bijstand.

Uitspraak

11/7413 WWB
Datum uitspraak: 22 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
15 november 2011, 11/2786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2013. Appellante is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 29 september 2010 heeft appellante een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bijdrage voor de kinderopvang voor het jaar 2009 ten bedrage van
€ 114,- en voor het jaar 2010 ten bedrage van € 208,80. Bij besluit van 15 december 2010 heeft het college de aanvraag afgewezen omdat appellante verzuimd heeft een tegemoetkoming op grond van de Wet kinderopvang (Wko) aan te vragen. Naar aanleiding van het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het college bij besluit van 10 februari 2011 het besluit van 15 december 2010 herzien. Met betrekking tot het jaar 2010 heeft het college alsnog € 83,16 aan bijzondere bijstand toegekend. Bij de berekening van de hoogte van de vergoeding heeft het college rekening gehouden met het voorschot kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst en met de door appellante niet aangevraagde tegemoetkoming op grond van de Wko. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante een voorliggende voorziening niet heeft benut. Met betrekking tot het jaar 2009 heeft het college de afwijzing gehandhaafd.
1.2.
Bij besluit van 20 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de hoogte van de bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bijdrage voor de kinderopvang voor het jaar 2010.
4.2.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.3.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de WWB worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
4.4.
Het college heeft de toegekende bijzondere bijstand berekend door op de eigen bijdrage voor de kinderopvang van het jaar 2010 in mindering te brengen het voorschot kinderopvangtoeslag 2010 en de tegemoetkoming op grond van de Wko, die appellante had kunnen ontvangen als zij die had aangevraagd. Appellante heeft die tegemoetkoming niet aangevraagd omdat zij dit te omslachtig vond en zij er in feite niets mee zou opschieten.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het college bij de berekening van de hoogte van de bijzondere bijstand terecht rekening heeft gehouden met de fictieve tegemoetkoming ingevolge de Wko. Anders dan de rechtbank in het voetspoor van het college heeft overwogen, ligt daaraan niet ten grondslag dat sprake is van een voorliggende voorziening, maar dat appellante redelijkerwijs kon beschikken over de betreffende tegemoetkoming op grond van de Wko. Dat appellante er om haar moverende redenen van heeft afgezien deze tegemoetkoming aan te vragen, brengt niet mee dat deze voor de toepassing van de WWB niet als in aanmerking te nemen middel moet worden beschouwd. Voorts heeft het college nog berekend wat de gevolgen zijn voor het recht op bijzondere bijstand na het bekend worden van de definitieve vaststelling van de fiscale kinderopvangtoeslag. Daaruit blijkt dat appellante met de toegekende bijzondere bijstand meer heeft ontvangen dan waarop zij over de in geding zijnde periode recht zou hebben gehad. Dat meerdere zal niet worden teruggevorderd, zodat appellante met de toegekende bijzondere bijstand in elk geval niet tekort is gedaan.
4.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.M. Overbeeke en
B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) A.C. Oomkens

HD