ECLI:NL:CRVB:2013:2113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
21 oktober 2013
Zaaknummer
12-2338 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zutphen. De appellant, die in mei 2008 uitviel voor zijn werk door rugklachten, had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had vastgesteld dat hij met ingang van 16 juni 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de inschatting van de gezondheidstoestand van appellant.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voerde aan dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, vooral met betrekking tot zitten, vochtigheid, koude en knielen. Hij stelde ook dat zijn psychische beperkingen waren onderschat en dat de voorgehouden functies niet geschikt waren. De Raad overwoog echter dat de rechtbank de medische gronden van appellant op juiste wijze had beoordeeld en dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen correct had vastgesteld. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe informatie had ingediend die de eerdere beoordeling in twijfel trok.

De bezwaararbeidsdeskundige had voldoende gemotiveerd dat de functies die aan appellant waren voorgehouden, geschikt waren, ook met betrekking tot de opleidingseisen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 16 oktober 2013.

Uitspraak

12/2338 WIA
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
7 maart 2012, 11/203 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Brouwer-Morren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 6 september 2013, waar partijen, met voorafgaande kennisgeving, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant is in mei 2008 uitgevallen voor zijn werk in verband met rugklachten. Bij besluit van 11 juni 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 16 juni 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het door appellant gemaakte bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 27 december 2010 (bestreden besluit) gegrond verklaard en aan hem is met ingang van 16 juni 2010 een
WGA-uitkering op grond van artikel 54 van de Wet WIA toegekend, waarbij het arbeidsongeschiktheidpercentage is vastgesteld op 42,55.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat de medische grondslag van het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van zijn arbeidsvermogen niet onjuist heeft ingeschat. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Door appellant zijn geen medische gegevens ingediend die twijfel oproepen aan de juistheid van die medische beoordeling. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige genoegzaam heeft gemotiveerd dat de belasting in de voorgehouden functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van het beroep bij de rechtbank herhaald. Hij heeft constant pijn laag in de rug, uitstralend naar het linkerbeen. Hij is meer beperkt dan aangenomen door de bezwaarverzekeringsarts, vooral ten aanzien van zitten, vochtigheid, koude en knielen/hurken. Verder is hij chronisch vermoeid door de pijnklachten en daarom had er een urenbeperking moeten worden aangenomen. Zijn psychische beperkingen zijn onderschat. De voorgehouden functies zijn niet geschikt vanwege de belasting op torderen, reiken, zitten en afleiding en er zijn onvoldoende vertredingsmogelijkheden. Ook voldoet hij niet aan de opleidingseis die gesteld wordt bij de functie van handmatig uitvoerder afwerking.
4.1.
De Raad overweegt het volgende.
4.2.
De rechtbank heeft op juiste wijze de door appellant in eerste aanleg aangevoerde medische gronden beoordeeld en met juistheid te kennen gegeven waarom deze gronden niet slagen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 27 oktober 2010 op basis van de informatie van reumatoloog De Jong van 4 juni 2010 en na eigen onderzoek van de rug van appellant, vastgesteld dat de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen in verband met M. Bechterew juist zijn. Er is dus bij de beoordeling van de beperkingen van appellant rekening gehouden met het progressieve verloop van deze ziekte, want de reumatoloog gaf in zijn brief van 4 juni 2010 te kennen dat de ziekte recent veel actiever is geworden ter hoogte van het linker SI-gewricht. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd te kennen heeft gegeven dat een urenbeperking niet is geïndiceerd. Appellant stelt weliswaar chronisch vermoeid te zijn doordat hij vanwege de pijnklachten onvoldoende rust krijgt, maar uit het door de verzekeringsarts gerapporteerde dagverhaal blijkt dat appellant hele dagen actief is. Op maandag en dinsdag verzorgt hij zijn zoon en doet hij enig huishoudelijk werk en wat huiswerk voor zijn MBO-opleiding Medewerker ICT. Op woensdag tot en met vrijdag werkt hij hele dagen in het kader van een stage voor zijn opleiding.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant geen informatie ingediend die grond oplevert voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts. Het hoger beroep slaagt dan ook niet op dit punt.
4.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de geschiktheid van appellant voor de voorgehouden functies genoegzaam is gemotiveerd door de bezwaararbeidsdeskundige. De bezwaararbeidsdeskundige heeft, na door appellant ingebrachte bezwaren tegen de voorgehouden functies, enige functies laten vervallen en de schatting gebaseerd op de functies productiemedewerker industrie, wikkelaar en machinebediende inpak. Hij heeft vervolgens gemotiveerd toegelicht dat deze functies geschikt zijn te achten voor appellant, ook ten aanzien van de opleidingseis van VMBO-niveau/enkele jaren VMBO voor de functie van handmatig uitvoerder afwerking (machinebediende). In de beroepsfase heeft de bezwaararbeidsdeskundige nog aanvullend gerapporteerd, waarbij hij de door appellant ingebrachte gronden ten aanzien van de belasting in de voorgehouden functies op torderen, reiken, statische belasting, werken met voetpedaal, teveel afleiding en te weinig vertredingsmogelijkheden afdoende gemotiveerd heeft weerlegd. Nu in hoger beroep geen andere arbeidskundige gronden zijn ingediend dan bij de rechtbank, slaagt het hoger beroep op dit punt evenmin.
4.5.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning
JvC