ECLI:NL:CRVB:2013:2100

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2013
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
11-5724 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de ingangsdatum van de periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2013 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De zaak betreft de herziening van de ingangsdatum van de aan appellant toegekende periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). In een eerdere tussenuitspraak, gedaan op 2 mei 2013, werd geoordeeld dat de ingangsdatum van de uitkering terecht op 1 februari 2010 was vastgesteld. Tevens werd vastgesteld dat appellant ten tijde van de relevante verergering van zijn klachten nog afhankelijk was van inkomen uit arbeid.

De Raad oordeelde dat verweerder de grondslagbepaling ten onrechte had uitgevoerd op basis van artikel 8, vijfde lid, van de Wuv, in plaats van artikel 8, tweede lid, van de Wuv. De Raad heeft verweerder opgedragen om dit gebrek te herstellen. Op 24 juli 2013 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij de grondslag van de periodieke uitkering werd vastgesteld op € 3.125,06 per maand. Appellant heeft aangegeven dat met dit besluit volledig aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen.

De Raad heeft vervolgens het bestreden besluit van 23 augustus 2011 vernietigd en vastgesteld dat het geding zich niet uitstrekt tot het nieuwe besluit van 24 juli 2013. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/5724 WUV
Datum uitspraak: 17 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 2 mei 2013 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8769, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder op 24 juli 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Namens appellant heeft mr. A.J. de Bie, advocaat, bij brieven van
12 augustus 2013 en 27 augustus 2013 zijn zienswijze gegeven op deze beslissing.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 17, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad verwijst naar de tussenuitspraak voor de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming.
2.
Bij de tussenuitspraak is geoordeeld dat de ingangsdatum van de aan appellant toegekende periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) terecht op 1 februari 2010 is gesteld. Verder is vastgesteld dat appellant ten tijde van de in dit geding relevante verergering van zijn causale klachten nog aangewezen was op inkomen uit arbeid in bedrijf of beroep. Geoordeeld is dat verweerder de grondslagbepaling daarom ten onrechte heeft uitgevoerd aan de hand van artikel 8, vijfde lid, van de Wuv in plaats van met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de Wuv. De Raad heeft verweerder opgedragen om dit gebrek te herstellen.
3.
Bij het besluit van 24 juli 2013 heeft verweerder de grondslag van de per 1 februari 2010 toegekende periodieke uitkering bepaald op € 3.125,06 per maand.
4.
Appellant heeft te kennen gegeven dat met het besluit van 24 juli 2013 volledig aan zijn bezwaren is tegemoet gekomen.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit van 23 augustus 2011 moet worden vernietigd.
5.2.
Gezien overweging 4 moet worden vastgesteld dat met het besluit van 24 juli 2013 geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant. Het geding strekt zich, gelet op
artikel 6:19, eerste lid van de Awb, dus niet mede uit tot dit nieuwe besluit.
6.
Er is aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 23 augustus 2011;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het betaalde griffierecht in beroep van € 35,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B. Rikhof

HD