ECLI:NL:CRVB:2013:2100
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van de ingangsdatum van de periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2013 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De zaak betreft de herziening van de ingangsdatum van de aan appellant toegekende periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). In een eerdere tussenuitspraak, gedaan op 2 mei 2013, werd geoordeeld dat de ingangsdatum van de uitkering terecht op 1 februari 2010 was vastgesteld. Tevens werd vastgesteld dat appellant ten tijde van de relevante verergering van zijn klachten nog afhankelijk was van inkomen uit arbeid.
De Raad oordeelde dat verweerder de grondslagbepaling ten onrechte had uitgevoerd op basis van artikel 8, vijfde lid, van de Wuv, in plaats van artikel 8, tweede lid, van de Wuv. De Raad heeft verweerder opgedragen om dit gebrek te herstellen. Op 24 juli 2013 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij de grondslag van de periodieke uitkering werd vastgesteld op € 3.125,06 per maand. Appellant heeft aangegeven dat met dit besluit volledig aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen.
De Raad heeft vervolgens het bestreden besluit van 23 augustus 2011 vernietigd en vastgesteld dat het geding zich niet uitstrekt tot het nieuwe besluit van 24 juli 2013. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.