ECLI:NL:CRVB:2013:2080

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
12-1875 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Dordrecht. Appellante, die als leidster op een kinderdagverblijf werkte, had een uitkering op basis van de Wet WIA aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van appellante correct had weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er geen nieuwe, medisch objectiveerbare feiten waren die de eerdere beslissing konden ondermijnen.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts niet had vastgesteld dat zij lijdt aan chronische depressiviteit, wat zou leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid. Ze stelde dat haar situatie na twee jaar depressiviteit was verslechterd en dat de diagnose onjuist was. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was. Er waren geen nieuwe gronden of gezichtspunten naar voren gebracht die de eerdere oordelen konden weerleggen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het proces van het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de rol van de bezwaarverzekeringsarts in dit proces.

Uitspraak

12/1875 WIA
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
24 januari 2012, 11/847 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Ris, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2013. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Het Uwv is met voorafgaand bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als leidster op een kinderdagverblijf voor 24 uur per week. Zij is op 9 september 2008 uitgevallen met psychische klachten.
2.
Bij besluit van 28 oktober 2010 is aan appellante een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd omdat ze per 7 september 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3.
Bij besluit van 19 mei 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 28 oktober 2010 ongegrond verklaard.
4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen - met verwijzing naar het in beroep overgelegde rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 29 augustus 2011 - dat in het beroepschrift van appellante geen nieuwe, medisch objectiveerbare feiten zijn aangetroffen die aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv doen twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er geen grond voor het standpunt dat het bestreden besluit, voor zover het de medische aspecten betreft, niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat in hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geen grond is gelegen om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat de geschikt geachte functies binnen de mogelijkheden van appellante liggen.
5.
In hoger beroep heeft appellante, samengevat en onder verwijzing naar de gronden van het beroep, aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts medisch objectief vast had moeten stellen dat er noch ex tunc ten tijde van het onderzoek door de primaire verzekeringsarts, noch ex nunc ten tijde van het onderzoek in bezwaar sprake was van chronische depressiviteit leidend tot volledige arbeidsongeschiktheid. Er is verzuimd om bij de beoordeling te betrekken het gegeven dat appellante al meer dan twee jaar depressief is. De situatie is na die twee jaar nog meer verslechterd, hetgeen erop duidt dat de diagnose onjuist is geweest.
6.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2.
In hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen reden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk is gemotiveerd waarom de beperkingen zoals die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn weergegeven, juist zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft de bezwaren van appellante gemotiveerd weerlegd en naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep geen andere gronden of nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht. Evenmin zijn er objectieve medische stukken ingediend waardoor er twijfel bestaat aan het oordeel van de rechtbank. De Raad onderschrijft dan ook dit oordeel en verwijst naar de overwegingen zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak.
6.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag liggende functies passend.
7.
Uit 6.2 en 6.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit brengt met zich dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
8.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 oktober 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

JL