In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan een appellante, die in geschil was over haar arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts op basis van het rapport van 20 september 2010 terecht had geconcludeerd dat de appellante, die als sterilisatieassistente werkte, steeds arbeidsongeschikt was gebleven voor haar maatgevende arbeid. De Raad stelde vast dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 13 april 2007 diende te worden vastgesteld en dat deze arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken had voortgeduurd. De uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die het beroep van de appellante tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond had verklaard, werd vernietigd. De Raad oordeelde dat het Uwv in het bestreden besluit 1 niet op voldoende zorgvuldige wijze had onderzocht of de wachttijd voor de WIA was volgemaakt. De Raad concludeerde dat de appellante niet in haar eigen werk had kunnen terugkeren door een arbeidsconflict en dat de werkzaamheden die zij als gastvrouw had verricht op de afdeling fysiotherapie niet gelijkgesteld konden worden aan haar maatgevende arbeid. De Raad verklaarde het beroep van de appellante tegen het bestreden besluit 1 ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond, waardoor dat besluit werd vernietigd. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellante tot een bedrag van € 1.280,-.