In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de herziening van een Wajong-uitkering van appellant, die in 2003 was ingetrokken. De Raad had eerder op 5 april 2013 een tussenuitspraak gedaan, waarin een motiveringsgebrek werd vastgesteld in het besluit van het Uwv. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft de bezwaarverzekeringsarts op 24 april 2013 een nader rapport uitgebracht, waarin werd geconcludeerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 februari 2012 ook van toepassing was op 16 april 2007. Het Uwv heeft echter besloten om de Wajong-uitkering van appellant niet te heropenen met ingang van deze datum.
De Raad oordeelt dat het motiveringsgebrek uit de tussenuitspraak is geheeld door de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad concludeert dat het Uwv de Beleidsregels consistent heeft toegepast en terecht heeft geweigerd om de Wajong-uitkering te herzien. De Raad nuanceert ook eerdere overwegingen en bevestigt dat de beoordeling van de zaak met nummer 11/7264 Wajong aan de hand van de Wet Wajong dient te gebeuren.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak 1 en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond, maar bevestigt de aangevallen uitspraak 2. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.304,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering in bestuursrechtelijke procedures en de toepassing van de relevante wet- en regelgeving.