ECLI:NL:CRVB:2013:2050
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlaging door schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 24 mei 2012 haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellante ontving sinds 9 november 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college verlaagde haar bijstand gedurende één maand met € 200,- omdat zij geen melding had gemaakt van geldstortingen op haar bankrekening, ontvangen van haar moeder, in de maanden december 2010, februari 2011 en april 2011. Appellante stelde dat zij had voldaan aan haar inlichtingenverplichting, omdat zij bij aanvang van haar uitkering had gemeld dat zij af en toe geld van haar moeder ontving.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de geldstortingen vanuit de WWB als inkomsten worden gezien die gemeld moeten worden, omdat ze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. De Raad concludeerde dat appellante de wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door de specifieke stortingen niet te melden. Het feit dat zij eerder had aangegeven dat zij soms geld van haar ouders ontving, ontsloeg haar niet van de verplichting om de concrete stortingen te melden. De Raad bevestigde dat het college op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB verplicht was om de bijstand van appellante te verlagen.
Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante verworpen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.