ECLI:NL:CRVB:2013:2048
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde aanvullende bijstand en de beoordeling van dringende redenen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde aanvullende bijstand aan appellante, die een ouderdomspensioen en een bedrijfspensioen ontvangt. Appellante ontving vanaf 2 maart 2009 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen op basis van de Wet werk en bijstand. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvullende bijstand per 2 maart 2009 ingetrokken, omdat appellante op dat moment niet in Nederland woonachtig was. De Svb heeft vervolgens de onverschuldigd betaalde bijstand van € 7.285,89 teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar de Svb heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, met de opmerking dat de maandelijkse aflossingscapaciteit van appellante nihil is, waardoor invordering voorlopig niet aan de orde is.
Appellante heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht hoger beroep ingesteld, waarin zij aanvoert dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Zij stelt dat haar financiële situatie, gezien haar leeftijd en het feit dat zij moet rondkomen van ongeveer € 556,92 per maand, niet zal verbeteren. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de door appellante aangevoerde omstandigheden geen dringende redenen vormen om van terugvordering af te zien. De Raad wijst erop dat de financiële gevolgen van een terugvordering pas aan de orde zijn als tot invordering wordt overgegaan, en dat appellante bescherming geniet onder de regels van de beslagvrije voet. De Svb zal de aflossingscapaciteit van appellante jaarlijks herbeoordelen, en kan op termijn besluiten om (een deel van) de terugvordering kwijt te schelden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de vordering van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.