ECLI:NL:CRVB:2013:2048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
12-3025 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde aanvullende bijstand en de beoordeling van dringende redenen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde aanvullende bijstand aan appellante, die een ouderdomspensioen en een bedrijfspensioen ontvangt. Appellante ontving vanaf 2 maart 2009 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen op basis van de Wet werk en bijstand. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvullende bijstand per 2 maart 2009 ingetrokken, omdat appellante op dat moment niet in Nederland woonachtig was. De Svb heeft vervolgens de onverschuldigd betaalde bijstand van € 7.285,89 teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar de Svb heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, met de opmerking dat de maandelijkse aflossingscapaciteit van appellante nihil is, waardoor invordering voorlopig niet aan de orde is.

Appellante heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht hoger beroep ingesteld, waarin zij aanvoert dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Zij stelt dat haar financiële situatie, gezien haar leeftijd en het feit dat zij moet rondkomen van ongeveer € 556,92 per maand, niet zal verbeteren. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de door appellante aangevoerde omstandigheden geen dringende redenen vormen om van terugvordering af te zien. De Raad wijst erop dat de financiële gevolgen van een terugvordering pas aan de orde zijn als tot invordering wordt overgegaan, en dat appellante bescherming geniet onder de regels van de beslagvrije voet. De Svb zal de aflossingscapaciteit van appellante jaarlijks herbeoordelen, en kan op termijn besluiten om (een deel van) de terugvordering kwijt te schelden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de vordering van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3025 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
13 april 2012, 11/1167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2013. Appellante is, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet en een bedrijfspensioen van PME. Vanaf 2 maart 2009 ontving zij een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (aanvullende bijstand) op grond van artikel 47a van de Wet werk en bijstand. Bij besluit van 15 november 2010 heeft de Svb de aanvullende bijstand van appellante met ingang van 2 maart 2009 ingetrokken omdat appellante op die datum niet in Nederland woonachtig was en daarom geen recht op aanvullende bijstand bestond. Appellante heeft tegen de intrekking van de aanvullende bijstand geen bewaar gemaakt.
1.2.
De Svb heeft bij besluit van 20 december 2010 de vanaf 2 maart 2009 aan appellante onverschuldigd betaalde aanvullende bijstand van haar teruggevorderd tot een bedrag van
€ 7.285,89 en aan appellante meegedeeld dat zij het bedrag binnen zes weken na dagtekening moet terugbetalen.
1.3.
Bij besluit van 31 mei 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2010 voor wat betreft de terugvordering ongegrond verklaard en gegrond verklaard met betrekking tot de invordering. De maandelijkse aflossingscapaciteit van appellante is op nihil gesteld, zodat zij voorlopig niet hoeft over te gaan tot het terugbetalen van de onverschuldigd betaalde aanvullende bijstand.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de Svb op grond van dringende redenen van terugvordering had behoren af te zien, nu zij maandelijks moet rondkomen van ongeveer € 556,92 en geen enkele reserveringsruimte of aflossingscapaciteit aanwezig is voor de voldoening van de vordering van de Svb. Appellante betoogt dat het onwaarschijnlijk is dat haar financiële situatie, mede gezien haar leeftijd, nog in aanzienlijke mate zal verbeteren en haar sociale- en financiële omstandigheden zich verzetten tegen (volledige) terugvordering. Zij stelt verder dat met de handhaving van de terugvordering en mogelijke invordering haar rechtsgevoel wordt aangetast.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Svb voert beleid op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering van onverschuldigd betaalde inkomensvoorzieningen wordt afgezien indien dringende redenen aanwezig zijn. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen dringende redenen. De financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft appellante als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bij het bestreden besluit is, rekeninghoudend met de beslagvrije voet, door de Svb berekend dat de maandelijkse aflossingscapaciteit van appellante nihil is en dat daarom vooralsnog niet zal worden overgegaan tot invordering. De Svb zal de aflossingscapaciteit van appellante bovendien elk jaar opnieuw onderzoeken. Daarnaast kan de omstandigheid dat appellante nu en in de toekomst over onvoldoende middelen beschikt om de openstaande vordering terug te betalen, de Svb op termijn aanleiding geven om (een deel van) de terugvordering kwijt te schelden.
4.2.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) V.C. Hartkamp

HD