ECLI:NL:CRVB:2013:2041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
11-496 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering leenbijstand en weigering kwijtschelding wegens niet-nakoming aflossingsverplichting

In deze zaak gaat het om de terugvordering van leenbijstand door het college van burgemeester en wethouders van Groningen aan appellant, die samen met zijn partner bijzondere bijstand had ontvangen. De terugvordering is gebaseerd op het niet of niet voldoende nakomen van de aflossingsverplichting van de lening. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college ten onrechte niet heeft afgezien van de terugvordering en dat er dringende redenen zijn voor kwijtschelding van de schuld. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de samenwoning van appellant en zijn partner en de toekenning van de leenbijstand. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was tot terugvordering, aangezien de leenbijstand niet is terugbetaald. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Ook de weigering van kwijtschelding wordt bevestigd, omdat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van het beleid van het college. De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, met verbetering van gronden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.

Uitspraak

11/496 WWB
Datum uitspraak: 15 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
3 december 2010, 10/872 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.Z. van Braam, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. E. van Wolde zich als opvolgend advocaat voor appellant gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 3 september 2013, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woonde vanaf 17 april 2008 tot 13 juli 2009 samen met zijn toenmalige partner [naam partner] ([partner]) op het adres [Adres A.] te [woonplaats]. [partner] ontving een Wajong-uitkering. Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het college aan appellant en [partner] bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend voor duurzame gebruiksgoederen tot een bedrag van € 3.864,- in de vorm van een renteloze geldlening. Bij besluit van 16 juli 2008 heeft het college aan appellant en [partner] meegedeeld dat zij voor de aflossing van de lening vanaf 1 juli 2008 maandelijks een acceptgirokaart ontvangen en dat het aflossingsbedrag is vastgesteld op € 76,40. Appellant en [partner] hebben in de periode van 27 november 2008 tot
1 januari 2009 (aanvullend) bijstand ingevolge de WWB ontvangen naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij besluit van 29 maart 2010 heeft het college aan appellant meegedeeld dat de in 1.1 vermelde leenbijstand van € 3.864,- op grond van artikel 58, eerste lid en onder b, van de WWB van hem wordt teruggevorderd omdat de uit de lening voortvloeiende aflossingsverplichting niet of niet voldoende is nagekomen.
1.3.
Bij besluit van 9 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2010 ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering in die zin dat de terugvordering mede is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, van de WWB en appellant op grond van artikel 59, derde lid, van de WWB hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van de gehele schuld. Verder is gemotiveerd dat er geen dringende reden is om af te zien van terugvordering en dat er evenmin reden is om over te gaan tot kwijtschelding wegens schuldenproblematiek.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, onder meer, overwogen dat in het geval van appellant geen sprake is van dringende redenen om af te zien van terugvordering en dat eventuele kwijtschelding, gelet op de artikelen 3 tot en met 5 van de beleidsregels en de toelichting daarop, eerst aan de orde is nadat de terugvordering onherroepelijk is geworden.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het college ten onrechte niet heeft afgezien van gehele of gedeeltelijke terugvordering dan wel ten onrechte niet is overgegaan tot kwijtschelding. Hij heeft betoogd dat de behandeling van de aanvraag om bijzondere bijstand geheel buiten hem om heeft plaatsgevonden, de bijzondere bijstand feitelijk niet aan hem ten goede is gekomen doordat van een reële samenwoning of relatie met [partner] nooit sprake is geweest en het college zo lang heeft gewacht met de terugvordering dat hij geen reëel verhaal meer heeft op [partner]. Verder heeft hij gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen inhoudelijke beoordeling heeft gegeven over de afgewezen kwijtschelding. Hij is van mening dat het kwijtschelden van de schuld fors zal bijdragen aan zijn resocialisatie na zijn detentie.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de aanvraag om bijzondere bijstand geheel buiten hem om is gegaan. De gedingstukken bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Vaststaat dat appellant en [partner] in de periode van 17 april 2008 tot 13 juli 2009 hebben samengewoond op het adres [Adres A.] te [woonplaats] en dat de leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen, op door hen beiden afzonderlijk ingediende aanvragen, op 17 juni 2008 is toegekend aan appellant en [partner] tezamen. Dat de leenbijstand feitelijk niet aan appellant ten goede is gekomen is, wat daarvan zij, niet van belang. Nu de leenbijstand niet is terugbetaald, was het college bevoegd tot terugvordering van de toegekende leenbijstand over te gaan. Het standpunt van appellant dat hij geen reëel verhaal meer heeft op zijn ex-partner [partner] kan, wat daarvan zij, niet aan de bevoegdheid tot terugvordering afdoen.
4.2.
Het college voert beleid op grond waarvan, geheel of gedeeltelijk, van terugvordering wordt afgezien indien dringende redenen aanwezig zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in het geval van appellant geen sprake is van dringende redenen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
4.3.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen is voor de beoordeling van de weigering van de kwijtschelding niet van belang dat het terugvorderingsbesluit onherroepelijk is geworden. Het college voert beleid op grond waarvan, geheel of gedeeltelijk, een vordering kan worden kwijtgescholden. Voor zover van belang kan worden kwijtgescholden wegens schuldenproblematiek of bijvoorbeeld bij de succesvolle afronding van een re-integratietraject waarbij de kwijtschelding kan fungeren als een prikkel tot sociale activering. Appellant voldoet niet aan de voorwaarden van het beleid. Het college heeft overeenkomstig zijn beleid besloten tot afwijzing van het verzoek om kwijtschelding. De door appellant niet onderbouwde stelling dat kwijtschelding fors zal bijdragen aan zijn resocialisatie na detentie, is niet aan te merken als zodanige bijzondere omstandigheid dat het college op grond daarvan, in afwijking van zijn beleid, tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering had behoren te besluiten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) V.C. Hartkamp

HD