ECLI:NL:CRVB:2013:2040
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- O.L.H.W.I. Korte
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet woonachtig zijn op het uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 13 oktober 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 27 april 2012 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De aanleiding voor de intrekking van de bijstand was een melding van een re-integratiebureau dat appellante niet op haar uitkeringsadres woonde, maar merendeels bij haar moeder verbleef. Dit leidde tot een onderzoek door de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Sociale Zaken & Werkgelegenheid, waarbij onder andere een huisbezoek werd afgelegd.
De bevindingen van het onderzoek, waaronder de verklaring van appellante dat zij doordeweeks niet thuis was, en de omstandigheden van het huisbezoek, gaven het college aanleiding om de bijstand per 19 augustus 2010 in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad oordeelt echter dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat appellante in de relevante periode niet op het uitkeringsadres woonachtig was. De verklaringen van appellante en de bevindingen van het huisbezoek ondersteunen deze conclusie.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.