ECLI:NL:CRVB:2013:2005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2013
Publicatiedatum
10 oktober 2013
Zaaknummer
11-3176 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van reiskostenvergoeding voor militairen en de toepassing van de OBA

In deze zaak heeft appellant, een kapitein bij de Koninklijke Landmacht, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Defensie inzake zijn reiskostenvergoeding. Appellant had eerder een tegemoetkoming van 62 km ontvangen voor zijn woon-werkverkeer naar luchtmachtbasis De Peel, omdat de route over de A73 destijds niet in de routeplanner van DIDO was opgenomen. Na de opname van deze route in DIDO, verzocht appellant om herziening van zijn reiskostenvergoeding, waarbij de minister het aantal te vergoeden kilometers vaststelde op 64 km, maar geen vergoeding gaf voor de 6 km die appellant op de luchtmachtbasis moest afleggen. De minister baseerde deze beslissing op het Verplaatsingskostenbesluit militairen (VKBM), dat bepaalt dat de tegemoetkoming is bestemd voor de afstand tot de gebruikelijke ingang van het terrein van de luchtmachtbasis.

Appellant stelde dat de Order van blijvende aard GGW BE-11 (OBA), die van 1 juni 2000 tot 1 mei 2009 van kracht was, ook op hem van toepassing zou moeten zijn, omdat deze extra kilometers vergoedden. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat hij geen nieuwe feiten had aangedragen die relevant waren voor zijn verzoek om herziening. In hoger beroep werd door appellant gewezen op de OBA, maar de Raad oordeelde dat dit geen nieuw feit was, omdat appellant dit eerder in bezwaar had kunnen inbrengen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister terecht had geweigerd om de reiskostenvergoeding te herzien.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak, zonder veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2013.

Uitspraak

11/3176 MAW
Datum uitspraak: 10 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
13 april 2011, 10/4981 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. S.A. Gerritsen hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Billiet-de Jonge. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.N. Koster.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De minister heeft op verzoek van de Raad nadere informatie verstrekt en appellant heeft daarop gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is als kapitein bij de Koninklijke Landmacht van 1 april 2008 tot 2 juli 2010 gestationeerd geweest op luchtmachtbasis De Peel.
1.2. Hij heeft op 9 april 2008 verzocht om een tegemoetkoming in de reiskosten van 69,2 km enkele reis, bestaande uit 63,4 km van zijn huis tot aan de poort van de luchtmachtbasis via de snelste route over de nieuwe A73 en 5,8 km vanaf de poort tot aan zijn werkplek op de basis, de B-site. Aan appellant is een tegemoetkoming toegekend voor 62 km, onder meer omdat de route over de A73 nog niet was opgenomen in de routeplanner van DIDO (Defensie Intranettoepassing Dienstreis Opdrachten). Hij heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.3. Appellant heeft op 28 september 2009 verzocht om herziening van zijn reiskostenvergoeding met ingang van 1 april 2008 omdat de route over de A73 inmiddels wel in DIDO stond. Omdat een aanvraag in selfservice via DIDO in de situatie van appellant op dat moment niet mogelijk was, heeft de minister bij besluit van 6 januari 2010, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 25 juni 2010, het aantal te vergoeden kilometers met behulp van de optimale route in Routenet vastgesteld op 64 km met ingang van de datum van het verzoek. De minister zag geen aanleiding om ook de 6 km op de luchtmachtbasis te vergoeden, omdat op grond van het Verplaatsingskostenbesluit militairen (VKBM) de tegemoetkoming is bestemd voor de afstand tot aan de gebruikelijke ingang van het terrein van de luchtmachtbasis.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verwezen naar de rechtspraak van de Raad over duuraanspraken (ECLI:CRVB:2008:BD9150). Over de periode voorafgaand aan het herzieningsverzoek heeft de rechtbank overwogen dat appellant bij zijn verzoek geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft gesteld als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar argumenten naar voren heeft gebracht die hij al in bezwaar tegen de reiskostenvergoeding over april 2008 had kunnen inbrengen. De minister heeft dan ook in redelijkheid kunnen weigeren om van het oorspronkelijke besluit terug te komen. Over de periode vanaf het herzieningsverzoek is de rechtbank van oordeel dat de minister zich, gelet op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder o, van het VKBM, terecht op het standpunt heeft gesteld dat de hoofdingang van luchtmachtbasis De Peel de plaats van tewerkstelling is, zodat er geen ruimte is voor vergoeding van de 6 km die appellant nog op de basis moet afleggen.
3.
Appellant heeft in hoger beroep gewezen op een Order van blijvende aard GGW
BE-11 (OBA) van de Commandant van de Groep Geleide Wapens van de Koninklijke Luchtmacht. Op grond van deze OBA, die van 1 juni 2000 tot 1 mei 2009 van kracht is geweest, werden ook de kilometers van de poort naar de plaats van tewerkstelling op De Peel vergoed. Volgens appellant ontvingen mensen werkzaam bij de Koninklijke Luchtmacht deze extra vergoeding wel, terwijl mensen van de Koninklijke Landmacht deze vergoeding niet kregen. Appellant heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en meent dat de OBA vanaf 1 april 2008 ook op hem dient te worden toegepast.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat op grond van het VKBM de tegemoetkoming in de kosten van woon-werkverkeer wordt berekend tot aan de poort van de luchtmachtbasis.
4.2.
Appellant heeft pas in hoger beroep gewezen op het bestaan van de OBA. Dit levert volgens appellant een nieuw feit op als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt met feiten die pas in de fase van beroep of hoger beroep als nieuw feit naar voren worden gebracht geen rekening gehouden bij de rechterlijke toetsing van besluiten die met toepassing van artikel 4:6 van de Awb zijn genomen (CRvB 14 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB3594). Het is aan appellant om aan de hand van die feiten een nieuw herzieningsverzoek bij de minister in te dienen.
4.3.
In dit geding ten overvloede overweegt de Raad dat uit de informatie die de minister op verzoek van de Raad heeft verstrekt blijkt dat de OBA, anders dan appellant ter zitting heeft gesteld, wel was gepubliceerd op het intranet van Defensie. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien appellant al bij zijn verzoek om herziening op het bestaan van OBA had gewezen, dat niet als een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb zou zijn aangemerkt, omdat appellant dat gegeven in bezwaar tegen de eerste toekenning van de reiskostenvergoeding al had kunnen inbrengen. Dat standpunt wordt onderschreven. Dat appellant destijds niet op de hoogte was van het bestaan van de OBA maakt geen verschil, omdat bepalend is of hij, objectief bezien, hiervan op de hoogte had kunnen zijn.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M. Sahin

HD