ECLI:NL:CRVB:2013:1951
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van besluiten inzake bijstandsverlening en schadevergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 6 juli 2010 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), was in geschil met het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam over de rechtmatigheid van haar bijstandsverlening. Het college had appellante op basis van een vermeende lening van € 30.000,- en een storting van € 2.500,- op haar bankrekening de bijstand opgeschort en later ingetrokken. Appellante stelde dat zij geen lening had en dat de storting een terugbetaling betrof van een eerder ontvangen bedrag van € 33.500,- uit de verkoop van haar woning.
De Raad heeft vastgesteld dat het college niet voldoende bewijs had om de bijstand op te schorten en in te trekken. Appellante had in eerdere gesprekken verklaard dat de storting van € 2.500,- het restant was van de verkoopopbrengst van haar woning en niet van een lening. De Raad oordeelde dat het college niet bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, omdat er geen concrete gegevens waren die erop wezen dat appellante beschikte over middelen in de zin van de WWB. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd werd.
De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, de besluiten van het college herroepen en het college veroordeeld tot schadevergoeding aan appellante. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die aanzienlijk waren door de rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 oktober 2013.