In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderbijslag voor appellant, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft. Appellant ontving sinds het vierde kwartaal van 2007 tweevoudige kinderbijslag voor zijn kind [A. 1] en enkelvoudige kinderbijslag voor zijn andere kinderen. In augustus 2008 verzocht hij om tweevoudige kinderbijslag voor al zijn kinderen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende enkelvoudige kinderbijslag toe voor de kinderen [K.], [A. 2] en [H.], maar voor [A. 1] was er nog geen besluit genomen. De Svb concludeerde uiteindelijk dat appellant in Marokko woonde en dat de kinderen daar niet tot zijn huishouden behoorden, wat leidde tot de herziening van de kinderbijslag.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb niet voldoende bewijs had geleverd dat appellant op de peildatum van 1 oktober 2008 één huishouden vormde met zijn kinderen in Marokko. De Raad stelde vast dat er twijfel bestond over de feitelijke situatie, maar dat de gegevens niet voldoende waren om te concluderen dat appellant en zijn kinderen op de peildatum samenwoonden. De Raad herstelde de herziening van de kinderbijslag voor [A. 1] en oordeelde dat de Svb in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd en de Svb werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht.