ECLI:NL:CRVB:2013:1855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
12-6368 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na WIA-beoordeling en de gevolgen van toegenomen klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die voorheen werkzaam was als medewerkster huishouding, had zich ziek gemeld met toegenomen klachten na een eerdere WIA-beoordeling op 14 mei 2010. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met de vastgestelde beperkingen geschikt was voor bepaalde functies en had haar ziekengeld per 25 januari 2011 beëindigd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de motivering van het Uwv voldoende deugdelijk had geacht. Appellante stelde in hoger beroep dat haar lichamelijke en psychische klachten waren toegenomen en dat dit aanleiding gaf om meer beperkingen aan te nemen. De Raad oordeelde echter dat de door appellante aangevoerde argumenten geen aanleiding gaven om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de klachten van appellante niet wezenlijk waren veranderd sinds de WIA-beoordeling. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Uitspraak

12/6368 ZW
Datum uitspraak: 25 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 oktober 2012, 11/3397 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Kilinç, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2013. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Kilinç. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was voorheen werkzaam als medewerkster huishouding voor 20 uur per week. Op 15 februari 2008 is appellante uitgevallen wegens diverse lichamelijke klachten. Per einde (verlengde) wachttijd 14 mei 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante geen aanspraak maakt op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij met de vastgestelde beperkingen, neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 augustus 2010, geschikt te achten is voor de (uiteindelijk in bezwaar) geduide functies van textielproductenmaker, sorteerder/controleur, huishoudelijk medewerkster en medewerker tuinbouw kan verrichten. Appellante heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
1.2. Appellante heeft zich, vanuit de situatie dat zij een werkloosheidsuitkering ontving, met ingang van 9 december 2010 ziek gemeld met toegenomen klachten. Zij is in dat verband op 25 januari 2011 op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest. Deze heeft op basis van lichamelijk onderzoek, onderzoek van de psyche van appellante en informatie van de huisarts van appellante vastgesteld dat appellante is uitgevallen met rugklachten, hoofdpijn, armklachten en psychische klachten, dezelfde klachten als waarvoor appellante in 2010 een WIA-beoordeling heeft gehad en dat deze klachten niet wezenlijk zijn veranderd. Ten aanzien van de na einde wachttijd bij appellante vastgestelde diabetes mellitus type II heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat deze in het geval van appellante geen extra beperkingen geeft voor het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts heeft appellante per 25 januari 2011 weer geschikt geacht voor haar arbeid. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van
25 januari 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 25 januari 2011 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 4 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 januari 2011 - in navolging van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, neergelegd in het rapport van 3 maart 2011 - ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 3 maart 2011 onvoldoende (inzichtelijk) heeft gemotiveerd waarom de door hem vastgestelde toegenomen fysieke klachten (arm/schouderklachten en diabetes mellitus) niet tot meer beperkingen leiden ten opzichte van de in augustus 2010 verrichte beoordeling in het kader van de aanvraag WIA per 14 mei 2010. De enkele opmerking dat de arm/schouderklachten als aspecifiek worden beschouwd, volstond naar het oordeel van de rechtbank niet, evenmin als de opmerking dat de bloedsuikers door de huisarts adequaat worden gecontroleerd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts de psychische klachten van appellante in zijn rapport van 3 maart 2011 zonder nadere motivering buiten beschouwing heeft gelaten. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat in het rapport van de verzekeringsarts van
25 januari 2011 wordt vermeld dat appellante is uitgevallen met onder andere psychische klachten. Nu appellante ook in haar bezwaarschrift melding heeft gemaakt van haar depressieve klachten had de bezwaarverzekeringsarts daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan voorbij mogen gaan. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten omdat de bezwaarverzekeringsarts in de nadere toelichtingen in de rapporten van 10 april 2012 en
14 juni 2012 voldoende inzichtelijk heeft toegelicht waarom de schouder/armklachten als aspecifiek zijn geduid en waarom dat vervolgens leidt tot de conclusie dat niet meer beperkingen worden aangenomen op basis van die toegenomen klachten. De rechtbank was voorts van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in de nadere reacties - naar aanleiding van het rapport van Alle Kleur van 29 september 2011- alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom de psychische klachten van appellante niet leiden tot toegenomen beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante, ten opzichte van de beoordeling in augustus 2010. De rechtbank heeft in dit verband vastgesteld dat het rapport van AlleKleur de diagnose bevat die psychiater Y. Güzelcan heeft gesteld op 17 mei 2010 en dat de bezwaarverzekeringsarts die heeft meegewogen in zijn beoordeling op 5 augustus 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om op basis van het rapport van Alle Kleur aan te nemen dat de psychische klachten wezenlijk zijn veranderd en tot het aannemen van meer beperkingen had moeten leiden. De rechtbank is samenvattend tot het oordeel gekomen dat sprake is van een voldoende deugdelijke motivering die de conclusie kan dragen dat de klachten van appellante niet zodanig zijn veranderd dat aanleiding bestond toegenomen beperkingen aan te nemen sinds de WIA-beoordeling per 14 mei 2010.
3.
In hoger beroep stelt appellante dat haar lichamelijke en psychische klachten wel degelijk aanleiding geven om meer beperking in haar mogelijkheden tot arbeid aan te nemen. Met name de klachten aan de rug, schouders en armen, en de psychische klachten zijn toegenomen. Onder verwijzing naar informatie van de huisarts van 11 maart 2013 geeft appellante aan dat zij voor haar klachten onder behandeling heeft gestaan van een neuroloog, anesthesioloog en een reumatoloog. Er is sprake van artralgie op basis van fibromyalgie en diabetische arthropathie, daarnaast is er sprake van chronische lumbo-sacrale pijnklachten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste, en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld heeft ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA. In dit geval is dat de hiervoor genoemde arbeid die voor appellante vanaf 14 mei 2010 als passend kan worden aangemerkt. Daarbij is het voldoende indien de hersteld verklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De door de rechtbank (uitvoerig) gegeven overwegingen kunnen volledig onderschreven worden. Volstaan wordt met een verwijzing daarnaar. Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts, met daarbij brieven van de reumatoloog, neuroloog en anesthesioloog, wordt de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 26 maart 2013 onderschreven. De bezwaarverzekeringsarts wijst erop dat de neuroloog op zijn terrein geen afwijkingen heeft gevonden en dat de reumatoloog met de diagnose fibromyalgie het tendomyogene karakter van de klachten bevestigt, en dat er geen aanwijzingen zijn voor onderliggend reumatologisch lijden. Volgens de bezwaarverzekeringsarts was deze informatie al bekend en verwerkt in de beoordeling in bezwaar aangaande de rug-, nek- en schouderklachten, zodat er geen reden is om op medische gronden een andere beslissing te nemen.
5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
6.
Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) S. Aaliouli

HD