ECLI:NL:CRVB:2013:1842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
11-6966 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld vanwege psychische klachten en andere medische aandoeningen, had geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij op de datum van beoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv had op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar dat er wel drie andere functies waren die zij kon vervullen. De rechtbank had geoordeeld dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde medische beperkingen. Appellante herhaalde in hoger beroep haar standpunt dat zij zwaarder beperkt was dan het Uwv had aangenomen en dat zij de geduide functies niet kon verrichten. De Raad oordeelde echter dat de door het Uwv aangenomen beperkingen juist waren en dat de functies medisch geschikt waren voor appellante. De medische informatie die appellante in hoger beroep had overgelegd, bood geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

11/6966 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 oktober 2011, 11/3133 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (België) (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.H.M. van den Broek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2013. Namens appellante is
mr. Van den Broek verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was laatstelijk tot 22 oktober 2008 werkzaam als medewerker bij een fastfoodbedrijf voor 38 uur per week. Van 8 oktober 2008 tot en met 23 januari 2009 ontving appellante een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Op 3 februari 2009, heeft appellante zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. Verder is appellante bekend met (lage) rugklachten, knieklachten, astma en allergie. Per einde wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat kader is appellante op 14 december 2010 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft op basis van zijn onderzoek - bestaande uit anamnese, dossierstudie, lichamelijk onderzoek en onderzoek van de psyche van appellante - vastgesteld dat er sprake is van een depressieve periode, matig opgeklaard, en lage rug- en knieklachten. De verzekeringsarts heeft met inachtneming van de daaruit voortvloeiende beperkingen de Functionele Mogelijkhedenlijst van 16 december 2010 opgesteld. Vervolgens heeft er een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk. Op basis van drie van de voor appellante geschikt geachte functies heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdienvermogen berekend op 0,00%. In overeenstemming met de uitkomst van het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
24 december 2010 aan appellante meegedeeld dat per 1 februari 2011 geen recht bestaat op een uitkering ingevolge de Wet WIA aangezien zij op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 18 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv - met verwijzing naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 5 april 2011 en de bezwaararbeidsdeskundige van 16 mei 2011 - het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 december 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat met de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van
16 mei 2011 en 2 augustus 2011 voldoende is gemotiveerd waarom de geduide functies voor appellante passend zijn te achten. Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat het onderzoek van de bezwaararbeidsdeskundige onzorgvuldig is geweest, zodat er geen aanleiding is voor twijfel aan de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige.
3.
In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat zij in verband met haar psychische klachten zwaarder beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten. Voorts heeft appellante medische informatie overgelegd van haar behandelaars.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek waarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. Daarbij is tevens rekening gehouden met informatie van de behandelende sector. Er bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de door de verzekeringsarts - en door de bezwaarverzekeringsarts akkoord bevonden - vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante. De in hoger beroep overgelegde medische informatie van de huisarts, radioloog, revalidatiearts, sociaal psychiatrisch verpleegkundige en longarts biedt geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. In dit verband wordt het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, weergegeven in de rapporten van 9 januari 2012 en 14 mei 2013, onderschreven. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarin vermeld dat reeds bekend was dat appellante klachten aan de rechterknie had en dat daarmee rekening is gehouden. Hetzelfde geldt voor de degeneratieve afwijkingen van de rug zonder radiculaire uitvals- of prikkelingsverschijnselen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in dit verband tevens vastgesteld dat de rugklachten bij aanvang van de verzekering al bestonden en dat appellante hiermee heeft gewerkt en dat er thans geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat appellante niet zou kunnen werken in rugsparende arbeid. Met betrekking tot de inmiddels vastgestelde
CTS-rechts heeft de bezwaarverzekeringsarts er op gewezen dat de specialist op
23 september 2011 aangaf dat er sprake was van atypische pijnklachten aan de vingertopjes en dat appellante tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts, de hoorzitting en het spreekuur van de bezwaarverzekeringsarts niet heeft aangegeven dat zij last heeft van haar rechterhand. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts vermeld dat de informatie van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige de bevindingen van de verzekeringsartsen bevestigt dat er sprake is van een matig depressieve stoornis. Uit de informatie van de longarts blijkt volgens de bezwaarverzekeringsarts dat appellante een nagenoeg normale longfunctie heeft, zodat zij zeker niet te weinig beperkt geacht is wegens de longproblemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de ingebrachte medische informatie geen reden gezien voor wijziging van zijn standpunt. De medische stukken in het dossier bieden geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv voor appellante aangenomen beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid dienen de functies, die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt te worden aangemerkt. De rapporten van de (bezwaar)arbeidsdeskundige van 23 december 2010, 16 mei 2011 en 2 augustus 2011 bevatten een inzichtelijke en overtuigende onderbouwing omtrent de geschiktheid van de geduide functies voor appellante.
5.
Hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) S. Aaliouli
JvC