ECLI:NL:CRVB:2013:1817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
23 september 2013
Zaaknummer
11-7020 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatiestelling voor zorg op basis van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Utrecht. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Anik, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CIZ van 30 maart 2011, waarin zijn aanvraag voor continuering van zorgindicaties werd afgewezen. Na een tussenuitspraak van de Raad, waarin werd vastgesteld dat het CIZ de aanvraag niet zorgvuldig had behandeld, heeft het CIZ op 10 juni 2013 een herziene beslissing genomen die volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van de appellant. Hierdoor was er geen geschil meer tussen partijen, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

De Raad heeft tevens een proceskostenveroordeling uitgesproken, waarbij het CIZ werd veroordeeld tot betaling van € 3.068,- aan de appellant voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het CIZ en de noodzaak om de belangen van de appellant in acht te nemen bij het toekennen van zorgindicaties. De Raad heeft ook bepaald dat het CIZ het griffierecht van in totaal € 153,- aan de appellant moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/7020 AWBZ
13/1281 AWBZ
Datum uitspraak: 18 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
22 november 2011, 11/3030 en 11/3029 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Anik hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012. Appellant is niet verschenen, maar is vertegenwoordigd door mr. Anik. CIZ is vertegenwoordigd door
mr. P.F. Algoe. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst gelet op de tussen partijen gemaakte afspraak dat zij nadere informatie zullen overleggen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 15 oktober 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. O. Batur en H. Kabakci. CIZ is vertegenwoordigd door mr. J.E. Koedood.
De Raad heeft vervolgens op 26 november 2012 een tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2012:BY5197) gedaan. Na de tussenuitspraak heeft CIZ, na een aanvankelijk andersluidende reactie, op 7 juni 2013 bericht dat zij tegemoet wil komen aan de bezwaren van appellant en dat zij een herziene beslissing op bezwaar neemt. Op 10 juni 2013 heeft CIZ de herziene beslissing op bezwaar genomen. Mr. Anik heeft op 24 juni 2013 haar zienswijze gegeven op de herziene beslissing op bezwaar.
Partijen hebben toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Daarom heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uiteenzetting van de feiten verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
Appellant is bekend met psychische beperkingen. CIZ heeft appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) tot en met
17 maart 2011 geïndiceerd voor de functies Begeleiding individueel, klasse 1 (0 tot 1,9 uur per week) en Begeleiding groep, klasse 5 (5 dagdelen per week). Appellant heeft in februari 2011 een continuering van deze indicaties aangevraagd. Bij zijn aanvraag heeft appellant een behandelplan van 2 februari 2011 gevoegd van de behandelend psychiater, werkzaam bij Altrecht geestelijke gezondheidszorg (Altrecht). CIZ heeft in een besluit van 30 maart 2011 de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat hij de mogelijkheid van behandeling heeft waarmee zijn zorgbehoefte kan worden opgelost. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In een besluit van 13 september 2011 (bestreden besluit) heeft CIZ dat bezwaar ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 13 september 2011 ongegrond verklaard.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij de overwegingen en beslissingen die hij in de tussenuitspraak heeft gegeven als uitgangspunt gelden.
2.1. De Raad heeft in 4.2.3 en 4.2.4 van de tussenuitspraak overwogen dat gezien artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BZA) de verzekerde, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling of zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, aanspraak heeft op begeleiding als omschreven in artikel 6 van het BZA. In het derde lid is bepaald dat de aanspraak op zorg alleen bestaat voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen. Volgens de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2011 kan de functie begeleiding zijn aangewezen als is vastgesteld dat behandeling geen adequate oplossing biedt om de zelfredzaamheid van verzekerde te bevorderen of handhaven. Als verbetering van de beperkingen door behandeling mogelijk is, is de verzekerde in eerste instantie daarop aangewezen. Tijdens de behandeling kan zo nodig, in overleg met de behandelaar, begeleiding ten laste van de AWBZ worden geïndiceerd. Uit deze wettelijke bepaling en beleidsregel vloeit niet voort dat zich niet de situatie kan voordoen dat er een noodzaak is voor indicatie van begeleiding zolang de noodzakelijke behandeling daadwerkelijk nog geen aanvang heeft genomen. Het had op de weg van CIZ gelegen om te onderzoeken of begeleiding in de omstandigheden van het geval was aangewezen voor appellant, met als doel dat appellant door zijn begeleider zou worden gestimuleerd om op een constructieve manier een aanvang met de behandeling te maken, waarbij CIZ ook een besluit had moeten nemen over de termijn die zij geëigend had gevonden tegen de achtergrond van dat doel. Door dit na te laten heeft CIZ de aanvraag niet voldoende zorgvuldig behandeld.
2.2. CIZ heeft in de herziene beslissing op bezwaar van 10 juni 2013 appellant geïndiceerd voor Begeleiding groep, klasse 5 voor de periode van 17 maart 2011 tot en met
28 februari 2027, voor Begeleiding individueel, klasse 2 voor de periode van 17 maart 2011 tot en met 30 december 2011, klasse 3 voor de periode van 31 december 2011 tot en met
28 februari 2013 en klasse 2 voor de periode van 1 maart 2013 tot en met 28 februari 2027. CIZ heeft meegedeeld dat met het besluit van 10 juni 2013 de eerdere besluiten van
15 maart 2012, 12 oktober 2012 en 18 december 2012 worden ingetrokken.
2.3. Appellants gemachtigde heeft in reactie op het besluit van 10 juni 2013 aangevoerd dat appellant ook na 1 maart 2013 voor Begeleiding individueel een indicatie naar klasse 3 nodig heeft.
2.4. De resterende beroepsgrond van appellant richt zich dus tegen de hoogte van de geïndiceerde klasse na 1 maart 2013. Het bestreden besluit had echter betrekking op de periode vanaf 17 maart 2011. Over de periode vanaf 1 maart 2012 heeft CIZ opeenvolgend de (primaire) besluiten van 15 maart 2012, 12 oktober 2012 en nu van 10 juni 2013 genomen. Zoals al in de tussenuitspraak is overwogen is het besluit van 15 maart 2012 niet een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Datzelfde geldt voor het besluit van 12 oktober 2012. Anders dan dat laatste besluit aangeeft, betreft het niet een herziene beslissing op bezwaar tegen het besluit van 30 maart 2011, maar een herziening van het (primaire) besluit van 15 maart 2012. Datzelfde geldt voor het nu genomen besluit van
10 juni 2013 voor zover het toeziet op de periode na 1 maart 2012. De Raad zendt daarom het beroepschrift voor zover het betrekking heeft op de periode na 1 maart 2012 (waarbij de beroepsgrond zich richt tegen de situatie per 1 maart 2013) met toepassing van artikel 6:15 van de Awb door aan CIZ, als het bevoegde bestuursorgaan om te beslissen op dit bezwaar.
3. De Raad stelt vast dat de nieuwe beslissing op bezwaar van 10 juni 2013 geheel aan het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 maart 2011 tegemoetkomt. CIZ heeft immers alnog per 17 maart 2011 de aanvraag van appellant om continuering van de indicaties voor de functies Begeleiding groep en Begeleiding individueel toegekend. Tussen partijen bestaat dus geen geschil meer over de kwestie die appellant in hoger beroep aan de Raad ter beoordeling heeft voorgelegd. Dit betekent dat appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Raad ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze veroordeling bedraagt
€ 944,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, € 472,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 1.652,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep in totaal € 3.068,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 3.068,-;
- bepaalt dat CIZ aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.T.P. Pot
IvR