In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Utrecht. De appellante, die lijdt aan een schizoaffectieve stoornis, had herhaaldelijk bijzondere bijstand aangevraagd voor consumptiekosten in haar stamcafé, waar zij een sociaal netwerk probeert op te bouwen. De aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht afgewezen, met de argumentatie dat deze kosten behoren tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan en dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die haar verzoek konden onderbouwen.
De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag van appellante niet als een herhaalde aanvraag kan worden aangemerkt, omdat er sinds de laatste afwijzing geen besluitvorming heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de rechtbank de eerdere afwijzing niet correct heeft beoordeeld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit van het college ongegrond verklaard. De Raad heeft daarbij benadrukt dat de kosten voor het onderhouden van een sociaal netwerk en dagbesteding tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, maar dat appellante niet heeft aangetoond dat er geen alternatieven zijn voor het verkrijgen van deze kosten tegen normaal te achten tarieven.
De Centrale Raad van Beroep heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand, en heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 115,- aan appellante vergoedt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers van bijzondere bijstand om nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen bij herhaalde aanvragen.