ECLI:NL:CRVB:2013:1815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
23 september 2013
Zaaknummer
12-4490 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor consumptiekosten in sociaal netwerk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Utrecht. De appellante, die lijdt aan een schizoaffectieve stoornis, had herhaaldelijk bijzondere bijstand aangevraagd voor consumptiekosten in haar stamcafé, waar zij een sociaal netwerk probeert op te bouwen. De aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht afgewezen, met de argumentatie dat deze kosten behoren tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan en dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die haar verzoek konden onderbouwen.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag van appellante niet als een herhaalde aanvraag kan worden aangemerkt, omdat er sinds de laatste afwijzing geen besluitvorming heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de rechtbank de eerdere afwijzing niet correct heeft beoordeeld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit van het college ongegrond verklaard. De Raad heeft daarbij benadrukt dat de kosten voor het onderhouden van een sociaal netwerk en dagbesteding tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, maar dat appellante niet heeft aangetoond dat er geen alternatieven zijn voor het verkrijgen van deze kosten tegen normaal te achten tarieven.

De Centrale Raad van Beroep heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand, en heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 115,- aan appellante vergoedt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers van bijzondere bijstand om nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen bij herhaalde aanvragen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/4490 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 juni 2012, 11/1146 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W. Frouws, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Frouws. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.J.W. Bruinsma.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante lijdt meer dan twintig jaar aan een schizoaffectieve stoornis. Zij heeft vele psychiatrische behandelingen ondergaan en jarenlang een dagactiviteitencentrum bezocht.
1.2.
Op 11 mei 2004 heeft appellante een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor consumptiekosten in haar stamcafé Marktzicht te Utrecht (café). Zij heeft daarbij toegelicht dat zij een chronisch psychiatrisch patiënt is en dat zij niet alleen thuis kan zijn. Zij brengt haar dagen door in het café om onder de mensen te zijn. Bij besluit van 15 juni 2004, gehandhaafd bij besluit van 4 oktober 2004, heeft het college deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 16 augustus 2005 heeft de rechtbank het beroep tegen dat laatste besluit ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 18 maart 2010 heeft appellante opnieuw bijzondere bijstand aangevraagd voor consumptiekosten in het café. Bij besluit van 21 april 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat deze kosten behoren tot de algemene kosten van het bestaan waarin bijstand of een ander inkomen voorziet. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.4.
Op 27 oktober 2010 heeft appellante wederom bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor consumptiekosten in het café. Zij heeft daarbij gesteld dat zij de kosten tot een bedrag van € 300,- per maand niet meer uit haar vermogen kan bestrijden en verder gewezen op een verklaring van haar psychiater. In deze verklaring onderschrijft de psychiater het verzoek om de navolgende redenen. Appellante komt niet in aanmerking voor reguliere dagopvang, omdat zij niet meer bestand is tegen de confrontatie met chronisch psychiatrische patiënten. In de loop van de jaren heeft zij veel vrienden die zij via de psychiatrie heeft leren kennen, verloren onder andere door zelfdoding. Het café is een laagdrempelige manier om een sociaal netwerk op te bouwen buiten de psychiatrie. Appellante gebruikt sporadisch alcohol.
1.5.
Bij besluit van 30 november 2010 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en daarom bestreden moeten worden uit het inkomen of vermogen.
1.6.
Bij besluit van 4 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 november 2010 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college, onder verwijzing naar zijn onder 1.5 genoemde besluit, ten grondslag gelegd dat het een herhaalde aanvraag betreft in de zin van artikel 4:6 van Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat appellante geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. Verder heeft het college overwogen dat het gaat om algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Het belang van het sociale netwerk van appellante wordt onderschreven en voorts dat appellante niet alleen kan zijn. Afgezien van de vraag of appellante daartoe het café moet bezoeken, is het de vraag of appellante de consumptiekosten daar moet maken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het hier een herhaalde aanvraag betreft en dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De verklaring van de psychiater betreft een nadere uitleg van eerder gestelde feiten. De vermindering van het vermogen van appellante is niet relevant omdat aan de eerdere afwijzing niet een vermogensoverschot ten grondslag is gelegd.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De psychiater heeft een veranderd inzicht omtrent de noodzaak van het cafébezoek. Verder ontbreken de overigens veel duurdere alternatieven. Appellante heeft daartoe een nadere verklaring van haar psychiater van 12 juni 2012 overgelegd. Daarin heeft deze onder meer opgemerkt dat appellante dagelijks een vaste structuur en vertrouwde prikkels nodig heeft van mensen die zij kent en dat zij veel te jong is voor geriatrische dagopvang. Ter zitting heeft appellante daaraan toegevoegd, dat indien zij niet meer kan voorzien in de kosten van haar sociaal netwerk, terugval zal optreden, hetgeen zal leiden tot veel hogere medische kosten, onder meer van opname.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aanvraag ziet op maandelijks terugkerende kosten. Over de periode vanaf de aanvraag heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Daarom is geen sprake van een herhaalde aanvraag die met toepassing van artikel 4:6 van Awb kan worden afgewezen. Zie de uitspraak van de Raad van 23 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1877. De rechtbank heeft dit niet onderkend. In zoverre slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet gedragen kan worden door zijn primaire grondslag. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de subsidiaire grondslag van het bestreden besluit in beroep beoordelen op de daartegen aangevoerde gronden.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Indien een aanvraag om bijzondere bijstand is afgewezen omdat de betreffende kosten niet worden aangemerkt als kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, en de betrokkene dient een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand voor dezelfde soort kosten in, dan ligt het op de weg van de aanvrager om aan te geven waarom, anders dan in de vorige gevallen, nu wel sprake is van kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Doet de aanvrager dit niet of slaagt hij daarin naar de mening van het bestuursorgaan niet, dan kan het bestuursorgaan de aanvraag op die grond afwijzen. Zie de uitspraak van de Raad van
4.4.
Niet in geschil is dat appellante een sociaal netwerk nodig heeft en niet alleen kan zijn. De kosten van het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk en het hebben van een dagbesteding in aanwezigheid van anderen, behoren tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het licht van het onder 1.5 genoemde besluit nu wel sprake is van een noodzaak om de kosten in geding te maken. Daartoe is niet voldoende dat appellante in de afgelopen jaren dit netwerk en deze dagbesteding zelfstandig tot stand heeft gebracht, daarvoor kosten als die in geding heeft gemaakt en dat haar psychiater het wenselijk vindt dat deze situatie wordt voortgezet. Appellante heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat voor haar geen andere mogelijkheden bestaan om een sociaal netwerk en een dagbesteding te verkrijgen tegen normaal te achten kosten.
4.5.
Hetgeen in 4.3 en 4.4 is overwogen voert tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard moet worden.
5.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. De kosten worden begroot op € 944,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 4 maart 2011 ongegrond;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 944,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M. Sahin

IJ