In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant, die in Egypte woonachtige kinderen heeft, had het minimaal vereiste bedrag voor hun onderhoud overgemaakt aan zijn vader. De Svb stelde echter dat de onderhoudsbijdrage alleen kan worden aangetoond als deze aan de verzorger van de kinderen of aan de kinderen zelf in het betreffende land is overgemaakt. De Raad oordeelde dat het beleid van de Svb redelijk is, maar dat de Svb onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke woonsituatie van de kinderen en hun moeder. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Svb, die hem geen recht op kinderbijslag toekende, omdat hij niet aan de verzorger had betaald. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Raad kwam tot de conclusie dat de Svb niet voldoende bewijs had geleverd dat de kinderen niet op het adres van de vader woonden. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond, waardoor de Svb opnieuw op de bezwaren van de appellant moest beslissen. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.888,- bedroegen.