ECLI:NL:CRVB:2013:1812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2013
Publicatiedatum
20 september 2013
Zaaknummer
12-1935 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderbijslag op basis van onderhoudsbijdrage voor kinderen in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant, die in Egypte woonachtige kinderen heeft, had het minimaal vereiste bedrag voor hun onderhoud overgemaakt aan zijn vader. De Svb stelde echter dat de onderhoudsbijdrage alleen kan worden aangetoond als deze aan de verzorger van de kinderen of aan de kinderen zelf in het betreffende land is overgemaakt. De Raad oordeelde dat het beleid van de Svb redelijk is, maar dat de Svb onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke woonsituatie van de kinderen en hun moeder. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Svb, die hem geen recht op kinderbijslag toekende, omdat hij niet aan de verzorger had betaald. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Raad kwam tot de conclusie dat de Svb niet voldoende bewijs had geleverd dat de kinderen niet op het adres van de vader woonden. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond, waardoor de Svb opnieuw op de bezwaren van de appellant moest beslissen. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.888,- bedroegen.

Uitspraak

12/1935 AKW
Datum uitspraak: 20 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 februari 2012, 11/1200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.M.E. Schreinemacher, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schreinemacher. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij een drietal besluiten van 21 juli 2010 heeft de Svb aan appellant bericht dat hij met ingang van het tweede kwartaal van 2004 tot en met het vierde kwartaal van 2009 geen recht heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) voor zijn in Egypte wonende kinderen. De besluiten zijn gebaseerd op de motivering dat appellant zijn onderhoudsbijdrage niet heeft betaald aan de verzorger van de kinderen. Het recht op kinderbijslag voor zijn drie oudste kinderen is herzien met ingang van het tweede kwartaal van 2004. Voor zijn vierde en jongste kind heeft appellant geen recht op kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2009. Bij besluit van 30 augustus 2010 heeft de Svb van appellant een bedrag van € 26.361,25 teruggevorderd aan te veel ontvangen kinderbijslag.
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 21 juli 2010 en van 30 augustus 2010 omdat de Svb niet heeft onderbouwd dat de moeder van appellant sinds 2000 in Egypte bij de kinderen woont. Appellant heeft daarbij gegevens over onder meer door zijn echtgenote in Nederland afgelegd doktersbezoek overgelegd en heeft de wijze waarop de Svb onderzoek heeft gedaan naar de verblijfplaats van zijn echtgenote bekritiseerd. Volgens appellant is zijn echtgenote eerst sinds oktober 2009 bij de kinderen in Egypte woonachtig en woonden de kinderen tot die tijd bij hun opa en nog andere familieleden. Dat zijn echtgenote in Nederland woonde, blijkt volgens appellant ook uit documenten van de Belastingdienst en van de Gemeentelijke basisadministratie (GBA). Daarnaast heeft appellant verklaringen van in Egypte wonende familieleden en buren ingezonden dat het gezin (de kinderen met hun moeder) sinds oktober 2009 aan de [adres 1] woonachtig is en dat de kinderen daarvóór in de familiewoning in de [adres 2] woonden.
1.3. Bij besluit van 15 februari 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. De Svb heeft hiertoe overwogen dat op 16 november 2009 in Egypte een onderzoek naar de woonsituatie van de kinderen van appellant in Egypte heeft plaatsgevonden. Er is toen met de twee oudste kinderen gesproken, die beiden verklaarden dat zij vanaf 2000 met hun moeder in Egypte wonen. Ook is, op diezelfde dag, op het adres
[adres 1], gesproken met de echtgenote van appellant, waarbij zij heeft verklaard dat zij sinds januari 2009 in Egypte bij de kinderen is. Voordat zij zelf in Egypte ging wonen, werden de kinderen verzorgd door twee nichtjes, die daartoe geld ontvingen van de vader van appellant. Sinds januari 2009 ontvangt de echtgenote van appellant in porties geld van zijn vader. De Svb heeft vastgesteld dat zowel appellant als zijn echtgenote bij herhaling vage, onjuiste of tegenstrijdige informatie hebben verstrekt over haar verblijf in Egypte. Uit de door appellant overgelegde stukken over verblijfsdata van zijn echtgenote in Nederland blijkt niet dat zij niet in Egypte woonachtig is, omdat deze stroken met de verklaringen van de twee oudste kinderen dat hun moeder regelmatig even naar Nederland gaat. Dat ze bij de GBA stond ingeschreven en (dus) belastingplichtig was, bewijst niet dat ze ook daadwerkelijk in Nederland woonde. De Svb heeft daarnaast geconstateerd dat het in de verklaringen van de familieleden en buren genoemde adres [adres 2], niet overeenkomt met het door appellant in de verschillende onderhoudsverklaringen steeds opgegeven adres [adres 3] en dat de kinderen het over de [adres 1] hebben als hun gezinsadres. Op basis hiervan heeft de Svb geconcludeerd dat appellant sinds 2004 niet aan de juiste verzorger onderhoudsgeld heeft overgemaakt, zodat hij geen recht had op enkelvoudige kinderbijslag noch op tweevoudige kinderbijslag.
1.4. Omdat appellant niet tijdig melding heeft gedaan van veranderingen in zijn gezinssituatie, noch met betrekking tot het verblijf van zijn echtgenote in Egypte noch met betrekking tot de juiste verzorger van de kinderen, zijn er blijkens het bestreden besluit geen dringende reden om van een volledige herziening met terugwerkende kracht af te zien. Er zijn evenmin dringende redenen om van de terugvordering af te zien. De terugvordering zal worden verrekend met de aanspraak van appellant op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2010.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en daarbij in essentie de bezwaargronden herhaald. Hij heeft verklaringen overgelegd van buurtbewoners van zijn adres aan de [adres 4] te [plaatsnaam], allen inhoudende dat zijn echtgenote daar tot 2009 heeft gewoond.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant in de periode in geding het minimaal vereiste bedrag per kwartaal heeft overgemaakt aan de grootvader van de kinderen. In geschil is de vraag of de grootvader in de in geding zijnde kwartalen als verzorger kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 11 november 2005 (LJN: AU6061) overwogen dat de eis van de Svb dat de gelden voor onderhoud van de kinderen aan de verzorger worden overgemaakt, rechtmatig is te achten en dat de verzorger degene is die de kinderen feitelijk verzorgt.
2.3. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat afdoende is gebleken dat de grootvader in de periode in geding weliswaar het beheer had over de door appellant overgemaakte onderhoudsgelden, maar dat hij geen rol vervulde ten aanzien van de feitelijke verzorging van de kinderen. De Svb heeft zich aldus terecht op het standpunt gesteld dat de grootvader niet de verzorger was van de kinderen, zodat appellant niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat de kinderbijslag aan de verzorger van de kinderen moet worden overgemaakt. Ook als de echtgenote van appellant als de verzorgster van de kinderen zou moeten worden aangemerkt, blijft staan dat het geld naar de grootvader, niet zijnde een verzorger, is overgemaakt. Volgens de rechtbank heeft de Svb het recht op kinderbijslag terecht herzien en is hij terecht overgegaan tot terugvordering van het gehele ten onrechte uitgekeerde bedrag.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep aangevoerde gronden in essentie herhaald. Hij heeft voorts nog verklaringen overgelegd van familieleden inhoudende dat zijn vader de volledige verzorging van de kinderen op zich heeft genomen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Met de rechtbank kan worden vastgesteld dat tussen partijen vaststaat dat appellant het minimaal vereiste bedrag voor het onderhoud van zijn kinderen heeft overgemaakt aan zijn in Egypte woonachtige vader, [naam vader]. In geschil tussen partijen is of appellant hiermee aan zijn onderhoudsbijdrage als bedoeld in artikel 7 van de AKW heeft voldaan.
5.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Raad, zoals de uitspraak van 28 februari 2001
(LJN AB1681), volgt dat het voldaan hebben aan de onderhoudsbijdrage voor kinderen in het buitenland op voor de Svb eenvoudig te controleren wijze dient te hebben plaatsgevonden. Het beleid van de Svb dat het voldaan hebben van de onderhoudsbijdrage voor kinderen in het buitenland in beginsel slechts kan worden aangetoond indien deze bijdragen aan de verzorger van het kind of het kind zelf in het betreffende land zijn overgemaakt, is een redelijk beleid. Van belang is derhalve of de vader van appellant als verzorger van de kinderen van appellant kan worden aangemerkt.
5.3.
Ter zitting van de Raad is komen vast te staan dat de Svb bepalend heeft geacht voor zijn standpunt dat de vader van appellant niet de verzorger is van de kinderen, dat hij op een ander adres dan de kinderen woonde. Indien de kinderen, de echtgenote van appellant en zijn vader op hetzelfde adres hadden gewoond, dan was de vader van appellant wel als verzorger aangemerkt. Voldoende is dat degene aan wie de onderhoudsbijdrage wordt overgemaakt op hetzelfde adres als de kinderen woont, niet wordt vereist dat deze de feitelijke verzorging van de kinderen in de zin van het klaarmaken van maaltijden, naar school brengen etcetera op zich neemt. De eis dat de verzorger op hetzelfde adres als de kinderen ten behoeve waarvan de onderhoudsbijdrage is overgemaakt woont, acht de Raad een juiste invulling van de regel dat het voldaan hebben aan de onderhoudsbijdrage op eenvoudig te controleren wijze moet plaatsvinden.
5.4.
Ter zitting is eveneens komen vast te staan dat de Svb zijn standpunt over de feitelijke woonplaats van de kinderen, moeder en de vader van appellant baseert op het rapport van het controleteam buitenland van 16 november 2009 en met name op de blijkens dit rapport afgelegde verklaringen door de twee oudste kinderen van appellant en zijn echtgenote. Blijkens dit rapport hebben de oudste dochters van appellant, [naam dochter 1] en [naam dochter 2], aan twee rapporteurs van de Svb op 16 november 2009 verklaard dat zij met hun vader en moeder in 2000 naar Egypte zijn gegaan, dat hun vader in 2000 is teruggegaan, het gezin meestal in de zomervakantie naar Nederland gaat, hun moeder daarnaast nog regelmatig een weekje naar Nederland gaat en dat zij nu met hun moeder en twee broertjes in Egypte wonen aan de
[adres 1]. De rapporteurs hebben op het door de dochters opgegeven adres vervolgens de echtgenote van appellant aangetroffen. Zij verklaarde in eerste instantie dat zij op bezoek was bij haar kinderen maar corrigeerde dit na enige tijd en verklaarde toen dat zij sinds januari 2009 bij de kinderen verblijft.
5.5.
Aan de Svb kan worden toegegeven dat door zowel appellant als zijn echtgenote vaag en tegenstrijdig is verklaard over haar verblijf in Egypte en dat appellant geen duidelijkheid heeft verschaft over het feitelijke woonadres van zijn vader en dat van zijn kinderen. Van belang is echter dat het bestreden besluit een herziening en terugvordering van eerder toegekende en uitbetaalde kinderbijslag behelst, zodat het aan de Svb is om aan de hand van een deugdelijk feitenonderzoek aannemelijk te maken dat de kinderen van appellant in de periode in geding niet woonachtig waren op het adres van zijn vader. Op basis van het rapport van het controleteam buitenland van 16 november 2009, is het enige dat vaststaat dat de kinderen sinds oktober 2009 niet langer op het adres van de vader van appellant wonen. Zijn twee oudste dochters verklaren immers dat ze nu, dus op het moment van het onderzoek in november 2009, met hun moeder aan de [adres 1] wonen. Dit sluit niet uit dat ze voorafgaand, samen met hun moeder, op een ander adres bij de vader van appellant woonden. Ook het gegeven dat de echtgenote van appellant, zoals de Svb veronderstelt, sinds 2000 ook in Egypte woont, sluit niet uit dat zij tot oktober 2009, tezamen met haar kinderen, op het adres van de vader van appellant woonde. In dit verband is minder van belang of de verklaringen van appellant dat zijn echtgenote tot oktober 2009 in Nederland verbleef, op waarheid berusten. Indien zij niet in Nederland maar in Egypte verbleef bij haar schoonvader op hetzelfde adres als haar kinderen, had appellant immers wel recht op kinderbijslag in de periode in geding omdat zijn onderhoudsbijdrage dan naar de juiste verzorger is overgemaakt. Ook overigens in het procesdossier zijn geen harde gegevens te vinden die het standpunt van de Svb ondersteunen.
6.
Uit hetgeen in 5.1 tot en met 5.5 is overwogen, volgt dat de besluitvorming van de Svb op onvoldoende onderzoek berust en dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 15 februari 2011 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De Svb dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren van appellant te beslissen.
7.
De Raad ziet aanleiding om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,- in beroep en op € 944,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.888,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 15 februari 2011;
  • draagt de Svb op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en K. Wentholt en
G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.R. Baas
IvR