ECLI:NL:CRVB:2013:1809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
11-4840 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag tegemoetkoming verhuiskosten en traplift op grond van de Wmo

In deze zaak heeft appellante een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een traplift op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvragen afgewezen, omdat appellante zonder voorafgaande toestemming is verhuisd naar een woning die niet passend is gelet op haar medische beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, die eerder het besluit van het college had vernietigd maar de rechtsgevolgen in stand had gelaten. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht heeft gesteld dat appellante is verhuisd van een passende benedenwoning naar een etagewoning die niet is aangepast aan haar beperkingen. De Raad concludeert dat het college op basis van de Verordening de gevraagde voorzieningen kon weigeren. Appellante heeft aangevoerd dat zij psychische klachten heeft door een inbraak en dat zij daarom gedwongen was te verhuizen. De Raad oordeelt echter dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om af te wijken van de regels omtrent de verhuizing. De Raad benadrukt dat appellante in de tijd dat zij op zoek was naar een andere woning voldoende gelegenheid had om informatie in te winnen over de procedure en dat de noodzaak om snel te reageren op een woningaanbod niet rechtvaardigt dat zij zonder toestemming is verhuisd. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/4840 WMO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
13 juli 2011, 10/4415 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Spek. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft onder meer last van gevoelstoornissen in de benen. Zij en haar echtgenoot zijn in februari 2010 verhuisd van een benedenwoning in de [adres 1] naar een woning op de eerste etage in de [adres 2]. Op 11 februari 2010 heeft appellante een aanvraag ingediend, onder meer ter verkrijging van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een traplift.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 10 maart 2010 heeft het college deze aanvragen afgewezen omdat appellante, in strijd met het bepaalde in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2009 (Verordening), zonder voorafgaande toestemming is verhuisd naar een woning die gelet op haar (medische) beperkingen niet passend is. De tegen deze besluiten ingediende bezwaren heeft het college bij besluit van 15 juni 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat het college verzuimd heeft te bezien of er aanleiding was om met toepassing van de hardheidsclausule af te wijken van de bepalingen van de Verordening. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat van onbillijkheden van overwegende aard niet is gebleken.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Zij stelt dat zij heeft moeten verhuizen uit de benedenwoning omdat zij psychische klachten (een aanpassingstoornis met angst) heeft ten gevolge van een inbraak in die woning in 2007 en een poging daartoe in 2009. Appellante en haar echtgenoot zijn daarom al sinds 2007 op zoek naar een andere woning. Ter adstructie hiervan heeft appellante een kort schrijven van de hand van de manager Klantenservice van woningbouwvereniging WoonInvest overgelegd, waaruit blijkt dat appellante en haar echtgenoot van 13 juli 2007 tot 8 februari 2010 ingeschreven hebben gestaan en in die tijd
15
woningen aangeboden hebben gekregen. Appellante stelt dat de hardheidsclausule toegepast had moeten worden in verband met de bijzondere omstandigheid dat zij zo lang heeft moeten zoeken naar een andere woning. Tot slot stelt appellante dat het niet goed mogelijk is voorafgaand aan de verhuizing toestemming te vragen omdat bij het aanbod van een geschikte woning heel snel moet worden gereageerd.
3.2.
Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot het oordeel leiden dat het college terecht aan appellante heeft tegengeworpen dat zij is verhuisd van een passende benedenwoning naar een etagewoning die niet is aangepast aan haar beperkingen. Op grond hiervan kon het college, gelet op de bepalingen in de Verordening, de gevraagde voorzieningen weigeren te verstrekken.
4.2.
Het is niet onvoorstelbaar dat appellante zich onveiliger voelde in de benedenwoning na de (poging tot) inbraak. Dat is echter nog geen reden om, zonder het college daar van te voren over te informeren, een niet passende bovenwoning te betrekken en te verwachten dat het college dan vervolgens alle noodzakelijke aanpassingen zal gaan verstrekken. Uit het schrijven van de klantmanager van WoonInvest blijkt dat appellante en haar echtgenoot twee en een half jaar ingeschreven zijn geweest voor een nieuwe woning en vijftien keer een woning geweigerd hebben omdat zij deze te klein of te hoog vonden, dan wel het een ander type woning betrof dan dat zij wensten. Uit dit schrijven blijkt niet dat de woningen zijn geweigerd omdat zij niet passend (gemaakt) waren. De omstandigheid dat appellante zo lang heeft moeten zoeken naar een andere woning is in het licht hiervan niet zo bijzonder. De nood was blijkens het schrijven van de klantmanager van WoonInvest immers niet zo hoog dat appellante wel gedwongen was de niet-passende woning aan de [adres 2] te accepteren.
4.3.
Dat appellante snel moest reageren toen zij een woning aangeboden kreeg die wel aan haar wensen voldeed neemt niet weg dat zij in de twee en een half jaar dat zij op zoek was naar een andere woning ruim de tijd heeft gehad om bij de gemeente informatie in te winnen over de gang van zaken bij een verhuizing naar een al of niet passende andere woning.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) I.J. Penning

HD