ECLI:NL:CRVB:2013:1799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
12-1752 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand na onjuiste verwerking van WW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante die een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW) en daarnaast bijstand aanvroeg op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een periodiek rechtmatigheidsonderzoek werd vastgesteld dat het inkomen uit de WW-uitkering niet correct was verwerkt, wat resulteerde in een te hoge uitbetaling van bijstand aan appellante. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage terecht gebruik heeft gemaakt van zijn terugvorderingsbevoegdheid. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar geen verwijt kan worden gemaakt en dat het college volledig had moeten afzien van terugvordering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 juli 2013, maar partijen zijn niet verschenen.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante ontving een WW-uitkering en vroeg in november 2010 bijstand aan, die met terugwerkende kracht werd toegekend. Na een administratief onderzoek bleek dat de inkomensgegevens niet correct waren verwerkt, wat leidde tot een terugvordering van bijstand door het college. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat er geen dringende redenen of bijzondere omstandigheden waren die tot matiging van de terugvordering hadden moeten leiden. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het college geen verwijt kan maken en dat de terugvordering onterecht is.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het college de terugvordering van bijstand heeft beperkt tot een netto bedrag van € 1.912,16 voor de periode van 14 september 2009 tot en met 13 maart 2010. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier V.C. Hartkamp, en is openbaar uitgesproken op 17 september 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1752 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
22 februari 2012, 11/6663 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 23 juli 2013, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Op
23 november 2010 heeft zij in aanvulling hierop bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Aan appellante is vervolgens met ingang van 14 september 2009 aanvullende bijstand toegekend.
1.2.
In januari 2010 heeft appellante een betaalspecificatie van haar WW-uitkering over de periode van september 2009 tot januari 2010 overgelegd. Op grond hiervan heeft op
25 februari 2010 administratief onderzoek plaatsgevonden en zijn de inkomensgegevens van appellante aangepast in het geautomatiseerd systeem van de gemeente.
1.3.
In november 2010 heeft een periodiek rechtmatigheidsonderzoek plaatsgevonden. In het kader daarvan is appellante op 8 december 2010 op gesprek geweest en heeft zij opnieuw een betaalspecificatie van haar WW-uitkering overgelegd. Naar aanleiding hiervan is geconstateerd dat het inkomen uit de WW-uitkering niet juist is verwerkt in het geautomatiseerd systeem, waardoor aan appellante te veel bijstand is uitbetaald.
1.2.
Bij besluit van 18 maart 2011 heeft het college de bijstand met ingang van 14 september 2009 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 7.817,12 bruto teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 28 november 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de terugvordering van de bijstand beperkt tot de periode van 14 september 2009 tot en met 13 maart 2010 en een bedrag van € 1.912,16 netto.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat slechts aan de orde is de vraag in hoeverre het college in dit geval van zijn terugvorderingsbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank heeft overwogen dat zij in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen dringende redenen of bijzondere omstandigheden ziet die tot verdere matiging of volledig afzien van terugvordering hadden moeten leiden. Dat het niet aan appellante maar aan het college is te wijten dat haar teveel bijstand is verleend, zoals appellante heeft gesteld, is daartoe niet voldoende.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, samengevat, wederom aangevoerd dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt dat zij te veel bijstand heeft ontvangen, zodat het college volledig had moeten afzien van terugvordering.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van hetgeen zij in eerste aanleg heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgrond beoordeeld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne.
4.2.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) V.C. Hartkamp

RB