ECLI:NL:CRVB:2013:1790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
11-6148 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds 3 mei 2007 wegens psychische klachten en rugklachten niet meer kan werken, heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante niet arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA, wat door de rechtbank is bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende gegevens hebben verzameld om de beperkingen van appellante vast te stellen. Appellante is van mening dat haar belastbaarheid niet juist is vastgesteld en dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen, vooral vanwege haar psychische klachten en rugklachten.

De Raad heeft de medische informatie en rapporten van de verzekeringsartsen en bezwaarverzekeringsartsen zorgvuldig beoordeeld. De verzekeringsarts heeft op 27 april 2010 een lichamelijk en psychisch onderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat er geen reden is voor een urenbeperking. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een rapport van 20 december 2010 bevestigd dat de eerder vastgestelde beperkingen adequaat zijn onderbouwd. De Raad concludeert dat de door appellante ingediende medische informatie niet voldoende is om aan te nemen dat haar beperkingen ernstiger zijn dan vastgesteld.

De arbeidsdeskundige heeft appellante geschikt geacht voor verschillende functies, en de Raad heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van dit oordeel te twijfelen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/6148 WIA
Datum uitspraak: 18 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 september 2011, 11/918 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Aksözek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aksözek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 3 mei 2007 wegens psychische klachten en rugklachten uitgevallen voor haar werk als assistent kassamanager bij Dirk van den Broek Supermarkten B.V. Na een verlengde loondoorbetalingsverplichting van de werkgever van appellante tot 29 april 2010 is de behandeling van de aanvraag van appellante tot het ontvangen van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) enige tijd opgeschort.
1.2. Bij besluit van 15 juli 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 29 april 2010 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat appellante niet arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA.
1.3. Bij besluit van 6 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingediende beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn uit de onderzoeken van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel te komen omtrent de voor appellante geldende beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft volgens de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat op grond van de psychische klachten geen reden bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Daarbij is voldoende onderbouwd dat niet is gebleken van een ernstige paniekstoornis en dat niet plausibel wordt geacht dat appellante zo weinig slaapt dat zij de geduide functies niet zou kunnen uitoefenen. Voorts is afdoende gemotiveerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de rugklachten van appellante. Ten slotte bestaat er volgens de rechtbank geen aanleiding om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ondeugdelijk te achten.
3.
Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv haar belastbaarheid niet juist heeft vastgesteld. Daarbij is benadrukt dat met name vanwege de psychische klachten en de rugklachten te weinig beperkingen zijn aangenomen. Tevens stelt appellante dat vanwege de slaapstoornissen een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De verzekeringsarts heeft appellante op het spreekuur van 27 april 2010 lichamelijk en psychisch onderzocht en had daarbij de beschikking over informatie van de fysiotherapeut, de huisarts de neuroloog en de psycholoog. Op grond van deze informatie heeft de verzekeringsarts in haar rapport van 27 april 2010 te kennen gegeven dat er discrepanties bestaan tussen de geclaimde ernst van de klachten en de bevindingen bij het eigen onderzoek. Bij de vaststelling van de beperkingen is door de verzekeringsarts rekening gehouden met de reeds jaren aanwezige rugklachten en het tengere postuur van appellante. Zij wordt daarom ten aanzien van zware dynamische en langdurige statische belasting beperkt geacht. Voor een urenbeperking bestaat volgens de verzekeringsarts geen reden, maar excessieve deelname aan werk in avond en nachtelijke uren is daarentegen niet gewenst gelet op de geclaimde slaapstoornissen en de gewenste structuur ten aanzien van het dag/nachtritme. De door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen zijn vastgelegd in de FML van 27 april 2010.
4.3.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift heeft de bezwaarverzekeringsarts dossieronderzoek verricht, de hoorzitting van 19 oktober 2010 bijgewoond en de overgelegde informatie van de psycholoog van 18 oktober 2010 bij de beoordeling meegewogen. In het rapport van 20 december 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts uitgebreid uiteengezet waarom er geen redenen zijn om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. In lijn met de informatie van de psycholoog, die een matige ernst van de depressie rapporteerde, is volgens de bezwaarverzekeringsarts geen sprake van een absoluut onvermogen om persoonlijk en sociaal te functioneren. Dat sprake zou zijn van een ernstige paniekstoornis met agorafobie en depressie wordt ook in de eerder overgelegde informatie van de psycholoog niet gelezen. De meest recente informatie van de psycholoog suggereert dat tijdens de datum in geding de psychische afwijkingen minder ernstig zijn geweest dan door appellante wordt geschetst. Uit het onderzoek van de verzekeringsarts, dat de actuele situatie van appellante weergeeft, blijkt duidelijk dat sprake is van een verbetering ten opzichte van de periode
2007-2008. Hoewel appellante subjectief kennelijk geen verbetering ervaart, is deze verbetering volgens de bezwaarverzekeringsarts objectief goed gerapporteerd door zowel haar behandelaren als door de verzekeringsarts.
4.4.
De bezwaarverzekeringsarts heeft te kennen gegeven dat voor een urenbeperking geen aanleiding bestaat nu de door appellante gemelde slaapstoornissen, zoals ook is vastgesteld door de verzekeringsartsen, niet hebben geleid tot een gestoorde concentratie of geheugenproblematiek. Ook anderszins zijn door de verzekeringsartsen geen cognitieve stoornissen gerapporteerd. Betreffende de rugklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts ten slotte opgemerkt dat geen ernstige pathologie is vastgesteld en dat het aspecifieke rugklachten betreft. Gelet op de door de verzekeringsarts opgestelde FML wordt overbelasting vermeden en levert bewegen met in achtneming van deze beperkingen geen schade op voor de gezondheid.
4.5.
Uit de in beroep overgelegde medische informatie volgt niet, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, dat appellante meer beperkt moet worden geacht dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is vastgesteld. Deze informatie was immers al door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts bij de beoordeling betrokken, of heeft geen betrekking op de datum hier in geding, 29 april 2010. In de in hoger beroep aangevoerde - niet met medische informatie nader onderbouwde - gronden worden ten slotte geen aanknopingspunten gevonden om het onder 4.3 en 4.4 weergegeven inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten.
4.6.
De arbeidsdeskundige heeft appellante geschikt geacht voor de functies van administratief medewerker afhandelingen, productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie en wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur. Uitgaande van de juistheid van de FML van 27 april 2010 heeft de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 4 januari 2011 genoegzaam gemotiveerd waarom de belasting in deze functies geen overschrijdingen oplevert van de belastbaarheid van appellante. In hetgeen overigens door appellante is aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om aan de juistheid van het oordeel van de bezwaararbeidsdeskundige te twijfelen.
5.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

EH