ECLI:NL:CRVB:2013:1789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
12-1631 AAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering AAW-uitkering na onherroepelijke beslissing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante in aanmerking te brengen voor een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De rechtsvoorganger van het Uwv had op 27 november 1986 al een besluit genomen om appellante geen AAW-uitkering toe te kennen, een besluit dat in rechte onherroepelijk is geworden. Appellante heeft in 2011 verzocht om herziening van dit besluit, maar het Uwv heeft aangegeven niet terug te komen op de eerdere beslissing, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dit zouden rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en dit oordeel is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante niet kon terugkomen op de onherroepelijke beslissing van 1986, en dat de door haar ingebrachte argumenten, waaronder verwijzingen naar internationale rechtspraak, niet voldoende waren om het Uwv te dwingen tot herziening van het eerdere besluit. De Raad benadrukte dat volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nieuwe aanvragen vergezeld moeten gaan van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, wat in dit geval niet was aangetoond.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek van appellante af te wijzen, en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/1631 AAW
Datum uitspraak: 18 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van
22 februari 2012, 11/799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot A.F. Poorthuis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Op 27 november 1986 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Dat besluit is in rechte onherroepelijk geworden.
1.2. Bij besluit van 22 februari 2011 heeft het Uwv, naar aanleiding van het verzoek van appellante van 7 februari 2011 om haar per direct en met terugwerkende kracht met toekenning van wettelijke rente alsnog AAW-uitkering te verstrekken, beslist niet terug te komen op de beslissing van 27 november 1986 omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken die er toe leiden dat de genomen beslissing onjuist zou zijn.
1.3. Bij besluit van 28 juni 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
22 februari 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard op de grond dat het Uwv niet gehouden was om het definitief geworden besluit aan een nieuw onderzoek te onderwerpen. Het door appellante gedane beroep op uitspraken van internationale instanties heeft de rechtbank met verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 13 januari 2004 (LJN AO1933) en de uitspraak van de Raad van 4 mei 2011 (LJN BQ3857) afgewezen. De rechtbank heeft zich verenigd met het standpunt van het Uwv dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden zodat het Uwv terecht het verzoek van appellante heeft kunnen afwijzen.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar aanspraken op een AAW-uitkering herhaald. Zij heeft verwezen naar de eerdere uitspraak van de rechtbank van 9 februari 1998 (96/1441), waarin werd geoordeeld over haar WAO-aanspraken en waarbij ter informatie is overwogen dat appellante alsnog om herziening van het besluit van 27 november 1986 kon vragen dan wel alsnog bij (de rechtsvoorganger van) het Uwv een aanvraag tot toekenning van een
AAW-uitkering diende in te dienen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
4.2.
Vast staat dat het besluit van 27 november 1986, waarbij het toekennen van een
AAW-uitkering is geweigerd, onherroepelijk is geworden. Aan de inmiddels gevormde Europese rechtspraak kunnen geen nieuw gebleken feiten, als in artikel 4:6 van de Awb bedoeld, worden ontleend. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen kan het beroep dat appellante heeft gedaan op deze rechtspraak haar in het onderhavige geval niet baten, aangezien door het destijds eindigen van de procedure bij de rechtbank niet wordt voldaan aan de voorwaarden, in die rechtspraak gesteld.
4.3.
Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Wat er ook zij van de voorlichtende overweging in de uitspraak van de rechtbank van 9 februari 1998, nu buiten twijfel staat dat appellante - al dan niet met terugwerkende kracht - AAW-uitkering wenst te ontvangen ter zake van haar in 1983 ingetreden arbeidsongeschiktheid, en over die aanspraak reeds op 27 november 1986 onherroepelijk is beslist, heeft het Uwv in redelijkheid herziening van dat eerdere besluit kunnen weigeren.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

EH