In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uwv om haar aanspraken op grond van de Wet Wajong te honoreren. Het Uwv had vastgesteld dat appellante in staat was om minimaal 75% van het minimumloon te verdienen, wat leidde tot de conclusie dat zij niet in aanmerking kwam voor Wajong-ondersteuning. De rechtbank had deze beslissing bevestigd, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze lijn gevolgd.
De Raad heeft de feiten zoals vermeld door de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante niet meer dan 25% arbeidsongeschikt was geweest gedurende een periode van 52 weken. De Raad heeft de medische en arbeidskundige rapporten van het Uwv in overweging genomen en vastgesteld dat er geen overtuigende indicaties waren dat appellante meer beperkt was dan vastgesteld. De Raad heeft ook de argumenten van appellante in hoger beroep, waaronder de noodzaak van een urenbeperking en de geschiktheid van de aangeboden functies, verworpen.
De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de vastgestelde verdiencapaciteit in de beoordeling van Wajong-aanvragen en de rol van medische en arbeidskundige rapporten in dit proces.