ECLI:NL:CRVB:2013:1768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
13 september 2013
Zaaknummer
12-5395 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant, die in Marokko woont. Appellant had in 2000 een AOW-pensioen aangevraagd, maar zijn aanvraag was afgewezen omdat hij niet verzekerd was voor de AOW. Na meerdere verzoeken om toekenning van het pensioen, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) in 2011 een ouderdomspensioen toegekend met terugwerkende kracht tot maart 2010, maar niet verder. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij recht had op een verdergaande terugwerkende kracht vanwege nieuwe informatie over zijn arbeidsverleden die hij had ingediend.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht had besloten het pensioen niet verder terug te laten werken dan tot maart 2010. De Raad stelde vast dat de informatie die appellant op 7 maart 2011 had ingediend, niet eerder was overgelegd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bewijsstukken en de voorwaarden waaronder een ouderdomspensioen kan worden toegekend. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/5395 AOW
Datum uitspraak: 13 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 augustus 2012, 11/5884 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2013. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren in 1935, woont in Marokko. Bij brief van 25 augustus 2000 heeft hij een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Daarbij heeft appellant gesteld dat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Bij besluit van 5 mei 2003, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 14 mei 2004, heeft de Svb appellant meegedeeld dat hij geen recht heeft op een ouderdomspensioen, omdat hij niet verzekerd is geweest voor de AOW. Het tegen het besluit van 14 mei 2004 ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2005 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Nadien heeft appellant de Svb verschillende keren verzocht om toekenning van een ouderdomspensioen, waarop steeds afwijzend is beslist op de grond dat appellant geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen.
1.3. Op 7 maart 2011 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenning van een ouderdomspensioen. Daarbij heeft appellant een ontslagbewijs van een steenfabriek te [plaatsnaam 1] van 16 februari 1970 ingebracht, een verklaring van een zagerij te [plaatsnaam 2] van
4 april 1970 alsmede een afschrift van zijn Marokkaanse paspoort. Appellant heeft onder meer te kennen gegeven dat zijn eerdere AOW-aanvraag is afgewezen, omdat destijds is gezocht op een verkeerde achternaam.
1.4. Desgevraagd hebben verschillende gemeenten de Svb bericht dat appellant onder de door hem op 7 maart 2011 opgegeven achternaam niet voorkomt in het bevolkingsregister.
1.5. Bij besluit van 18 juli 2011 heeft de Svb appellant vanaf maart 2010 een ouderdomspensioen toegekend. Daarbij is tevens een toeslag op het ouderdomspensioen toegekend. Op het ouderdomspensioen is een korting toegepast van 96% wegens 48 niet verzekerde jaren. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juli 2011 heeft de Svb bij besluit van 29 november 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb gesteld dat appellant eerst op 7 maart 2011 een bewijsstuk, de verklaring van de steenfabriek, heeft ingebracht waaruit blijkt dat hij in Nederland werkzaam is geweest. Om deze reden is appellant verzekerd geacht en is hem met terugwerkende kracht van één jaar een ouderdomspensioen toegekend. Er is volgens de Svb geen sprake van een bijzonder geval om het pensioen met een eerdere ingangsdatum toe te kennen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat het verzoek van 7 maart 2011 om toekenning van een ouderdomspensioen aangemerkt moet worden als een herhaalde aanvraag en heeft voorts overwogen dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft verder overwogen dat de Svb met toepassing van zijn beleid in redelijkheid aan appellant een ouderdomspensioen heeft kunnen toekennen met een terugwerkende kracht van één jaar. Niet is gebleken dat de weigering bij besluit van 5 mei 2003 een ouderdomspensioen toe te kennen, te wijten was aan een fout van de Svb en evenmin is gebleken dat appellant de op 7 maart 2011 overgelegde informatie over zijn arbeidsverleden niet eerder had kunnen overleggen.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de op 7 maart 2011 overgelegde informatie over zijn arbeidsverleden ook aan zijn eerste aanvraag in 2000 ten grondslag is gelegd en verzoekt om die reden dat zijn ouderdomspensioen met een verdergaande terugwerkende kracht wordt toegekend.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft besloten het aan appellant toegekende ouderdomspensioen niet met een verdergaande terugwerkende kracht dan tot maart 2010 toe te kennen.
4.2.
De toekenning van het ouderdomspensioen met een terugwerkende kracht van één jaar is gelegen in de omstandigheid dat eerst op 7 maart 2011 een verklaring van de steenfabriek van 16 februari 1970 is ingebracht, waarin staat dat appellant daar van 14 februari 1969 tot en met 16 februari 1970 in dienst is geweest. Niet is gebleken dat appellant deze verklaring eerder dan op 7 maart 2011 aan de Svb heeft toegezonden en appellant heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat hij deze verklaring niet eerder had kunnen inbrengen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er daarom geen sprake is van een bijzonder geval om het ouderdomspensioen met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar toe te kennen.
4.3.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) I.J. Penning

QH