ECLI:NL:CRVB:2013:1765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
13 september 2013
Zaaknummer
12-4074 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage over zorgjaar 2008 en voorlopige afrekening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in België woont en een vervroegd pensioen ontvangt van de Stichting Philips Pensioenfonds. De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het College voor zorgverzekeringen (Cvz) over de voorlopige buitenlandbijdrage over het zorgjaar 2008, vastgesteld op € 3.557,59. De Raad heeft eerder in een uitspraak van 3 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9248, de definitieve buitenlandbijdrage over het jaar 2007 bevestigd, wat relevant is voor de beoordeling van het hoger beroep van de appellant. De gronden van het hoger beroep over 2008 zijn gelijkluidend aan die van het hoger beroep over 2007, en de Raad verwijst naar zijn eerdere oordeel en de relevante rechtsoverwegingen.

De Raad heeft overwogen dat de keuze van de appellant om zich te verzekeren bij IAK niet kan leiden tot het niet opleggen van de buitenlandbijdrage over 2008. De bijdrage is wettelijk verschuldigd, ongeacht de verzekering bij IAK. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van Cvz ongegrond verklaard, en de Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/4074 ZVW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 juni 2012, 11/5668 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (België) (appellant)
het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2012. Appellant is niet verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Siemeling.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 januari 2004 een vervroegd pensioen ten laste van de Stichting Philips Pensioenfonds. Hij woont in België en is daar na zijn vervroegde pensionering nog werkzaam geweest tot 8 april 2006. Met ingang van die datum staat hij ingeschreven bij de Christelijke Mutualiteit Oostende ten laste van Nederland. Vanaf
1 januari 2009 ontvangt hij een Belgisch pensioen en is de inschrijving ten laste van Nederland beëindigd.
1.2.
Bij besluit van 9 april 2011 heeft Cvz de voorlopige jaarafrekening van de door appellant op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verschuldigde bijdrage (buitenlandbijdrage) over 2008 vastgesteld op € 3.557,59.
1.3.
Bij besluit van 12 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft Cvz het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 april 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat over zorgjaar 2008, evenals in de uitspraak van de rechtbank van 15 juli 2011, 10/5912, ten aanzien van zorgjaar 2007 werd geoordeeld, niet kan worden gezegd dat appellant de buitenlandbijdrage reeds heeft afgedragen aan IAK. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat bij de termijn opgenomen in artikel 6.3.3 van de Regeling Zorgverzekering geen sprake is van een verjarings- of vervaltermijn.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 3 oktober 2012, LJN BX9248, de uitspraak van de rechtbank van 15 juli 2011, 10/5912, bevestigd. Daarmee is in rechte vast komen te staan dat Cvz de definitieve buitenlandbijdrage over het jaar 2007 terecht en op de juiste wijze heeft vastgesteld. De gronden van het onderhavige hoger beroep dat betrekking heeft op de voorlopige afrekening over kalenderjaar 2008, zijn gelijkluidend aan de gronden van het hoger beroep dat betrekking had op de definitieve afrekening over kalenderjaar 2007. Om die reden verwijst de Raad voor zijn oordeel in het onderhavige hoger beroep naar zijn oordeel in de uitspraak van 3 oktober 2012 en naar de rechtsoverwegingen 5.3 tot en met 5.9 waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
Dat appellant (ook) in 2008 een verzekering bij IAK heeft gehad, die mogelijk een geheel of gedeeltelijke dubbele dekking had ten opzichte van het woonlandpakket van de sociale zorg waarvoor appellant de buitenlandbijdrage over 2008 (voorlopig) is verschuldigd, kan niet leiden tot een andere conclusie ten aanzien van het hoger beroep van appellant. De Raad is van oordeel dat het de vrije keuze is van appellant om zich bij IAK te verzekeren en zo ja, tot welke omvang. Dit betekent dat de gemaakte keuze voor de verzekering bij IAK niet kan leiden tot het achterwege laten van het opleggen van de (voorlopige) buitenlandbijdrage over 2008. De Raad wijst er voorts op dat deze bijdrage imperatief wettelijk verschuldigd is.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) R.L. Rijnen

TM