Uitspraak
Appellant is niet verschenen. Cvz zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. K. Siemeling.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de buitenlandbijdrage die appellant, een in Duitsland woonachtige persoon, verschuldigd is op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellant ontving een pensioen uit Nederland en was als verdragsgerechtigde aangemerkt door het College voor zorgverzekeringen (Cvz). De zaak betreft de definitieve vaststelling van de buitenlandbijdrage over het jaar 2006, die door Cvz op 7 maart 2010 aan appellant is medegedeeld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar Cvz heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Raad heeft vastgesteld dat Cvz erkende dat de termijn voor het vaststellen van de buitenlandbijdrage was overschreden, maar dat deze overschrijding niet leidt tot onrechtmatigheid van het besluit. De Raad oordeelt dat de bevoegdheid van Cvz om de buitenlandbijdrage te heffen voortvloeit uit artikel 69 van de Zvw en dat de regels in de Regeling enkel betrekking hebben op de uitvoering van deze bevoegdheid. De Raad heeft ook overwogen dat eventuele onduidelijkheid over de rechtspositie van appellant niet kan leiden tot het niet opleggen van de buitenlandbijdrage, die wettelijk verschuldigd is.
De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 september 2013.