ECLI:NL:CRVB:2013:1760

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
13 september 2013
Zaaknummer
12-5445 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldige nalatigheid bij het voldoen van premie volksverzekeringen door ondernemer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, een ondernemer die een autobedrijf exploiteerde, was door de Sociale verzekeringsbank (Svb) beschuldigd van schuldig nalatig zijn in het voldoen van de premie voor de volksverzekeringen over de jaren 2003, 2004 en 2005. De Svb had vastgesteld dat appellant 100% schuldig nalatig was, nadat de Belastingdienst navorderingsaanslagen had opgelegd wegens het niet betalen van de verschuldigde premies.

De appellant voerde aan dat hij door de kredietcrisis en onverwachte navorderingen niet in staat was om de premies te voldoen. De rechtbank had echter geoordeeld dat de omstandigheden die appellant aanvoerde niet voldoende waren om te concluderen dat het niet betalen van de premies hem niet kon worden toegerekend. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat appellant onvoldoende had aangetoond dat hij door omstandigheden buiten zijn schuld niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen.

De Raad benadrukte dat het niet betalen van de aanslagen een gevolg was van de bedrijfsvoering van appellant en dat hij zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig voldoen aan de belastingverplichtingen. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant schuldig nalatig was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5445, 12/5446, 12/5447 AOW
Datum uitspraak: 13 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
29 augustus 2012, 12/3579, 12/4447 en 12/4450 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.W. de Water, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Water. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft een autobedrijf geëxploiteerd. De Belastingdienst heeft na een boekenonderzoek navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 2003, 2004 en 2005 van respectievelijk € 10.691,00, € 33.697,00 en
€ 31.566,00. De Svb heeft van de Belastingdienst bericht ontvangen dat appellant deze aanslagen niet heeft voldaan. Bij besluiten van 20 december 2011 heeft de Svb vastgesteld dat appellant 100% schuldig nalatig is de premie voor de volksverzekeringen te voldoen over de jaren 2003, 2004 en 2005.
1.2. De bezwaren van appellant tegen deze besluiten zijn bij besluiten van 20 maart 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak zijn de beroepen tegen de besluiten van 20 maart 2012 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank kan niet worden geconcludeerd dat het niet betalen van de premies appellant niet kan worden verweten.
3.
Appellant heeft het standpunt ingenomen dat hij de navorderingsaanslagen onmogelijk kon voldoen. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat appellant op grond van hem niet toe te rekenen omstandigheden de premies niet heeft kunnen betalen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De omstandigheden die appellant heeft aangevoerd, zijn niet zodanig dat op grond daarvan het niet betalen van de premie volksverzekeringen niet aan appellant zou moeten worden toegerekend. Onvoldoende is dat appellant onverwacht werd geconfronteerd met aanzienlijke navorderingen op een moment dat de kredietcrisis toesloeg. Appellant heeft de inkomsten uit zijn onderneming kennelijk niet mede aangewend voor de te verwachten aanslagen van de Belastingdienst. Aan de toerekenbaarheid doet niet af dat de Belastingdienst geen medewerking heeft verleend aan verzoeken om kwijtschelding, dan wel finale kwijting tegen betaling van € 5.000,-. Hierbij is van belang dat appellant de juistheid van de aanslagen - tegenover de belastingdienst - niet betwist. Het niet betalen van de aanslagen is kennelijk een gevolg van de bedrijfsvoering, hetgeen geheel voor rekening van appellant komt. Daaraan doet niet af dat de boekhouder van appellant - zo stelt appellant - heeft verzuimd aangifte te doen en de voorraad verkeerd heeft ingeboekt. Indien de boekhouder in gebreke is gebleven, lag het op de weg van appellant om actie te ondernemen tegen deze boekhouder.
4.2.
Gelet op het voorgaande was de Svb gehouden vast te stellen dat appellant over de jaren 2003, 2004 en 2005 schuldig nalatig is de premie voor de volksverzekeringen te voldoen.
5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) I.J. Penning

EH