Uitspraak
Op 11 september 2012 heeft de minister het door hem ingestelde hoger beroep ingetrokken.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de Minister van Defensie. De zaak betreft de functiewaardering en rangtoekenning van de appellant, die sinds 1 augustus 2008 werkzaam was als Hoofd Bureau Materieellogistiek in district West van de Koninklijke Marechaussee. Appellant had verzocht om zijn functie de rang van eerste luitenant te verbinden, omdat hij meende dat zijn functie identiek was aan die van Hoofd Bureau Materieellogistiek in het district Schiphol, waar deze rang wel aan verbonden was. De minister had dit verzoek afgewezen en het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De rechtbank had eerder in een uitspraak van 16 maart 2011 geoordeeld dat de minister niet voldoende had onderbouwd waarom er accentverschillen waren tussen de functies van appellant en die op Schiphol. De Centrale Raad heeft in een tussenuitspraak van 25 oktober 2012 de minister opgedragen om het gebrek in zijn besluit te herstellen. De minister heeft vervolgens een nadere motivering gegeven, maar de Raad oordeelde dat deze motivering niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In de einduitspraak heeft de Raad vastgesteld dat de minister niet op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft het besluit van 16 juni 2011 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.416,-. De Raad concludeert dat de redelijke termijn voor de procedure niet is overschreden, en dat de minister in zijn motivering voldoende heeft aangetoond dat de functies wezenlijk van elkaar verschillen.