ECLI:NL:CRVB:2013:1745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
12-2370 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de uitkeringsregeling na vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, werkzaam bij de gemeente Den Haag, had een vaststellingsovereenkomst getekend met het college van burgemeester en wethouders, waarin werd afgesproken dat hij per 1 april 2009 ontslag zou nemen met recht op een uitkering. De appellant stelde dat de uitkeringsregeling ten onrechte per 1 april 2011 was beëindigd, terwijl volgens hem deze pas op 1 maart 2012 had moeten eindigen. De Raad oordeelde dat de redelijke uitleg van de overeenkomst meebracht dat de uitkeringsregeling eerder eindigde dan afgesproken, omdat de WW-uitkering eerder was ingegaan dan in de overeenkomst was vastgelegd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat het college de gemaakte afspraken is nagekomen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

12/2370 AW
Datum uitspraak: 12 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
14 maart 2012, 11/668 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J. van Gijssel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2013. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.M. van Vliet, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is sinds 16 augustus 1998 werkzaam bij de gemeente Den Haag, laatstelijk in de functie van medewerker onderhoud sportterreinen.
1.2. Op 13 maart 2009 hebben appellant en het college een vaststellingsovereenkomst (overeenkomst) opgesteld en ondertekend.
1.3. In artikel 1 van de overeenkomst is onder meer bepaald dat appellant berust in ontslag per 1 april 2009. In artikel 4 van de overeenkomst is bepaald dat het college ervoor instaat dat conform artikel 8:8 van het Arbeidsvoorwaardenreglement van de gemeente Den Haag voor appellant een regeling wordt getroffen waarbij hem een uitkering (bestaande uit een WW-uitkering, bovenwettelijke uitkering en een nawettelijke uitkering) wordt verzekerd als bedoeld en omschreven in de bijlage bij de overeenkomst. In die bijlage is vastgelegd wat de diensttijd en het arbeidsverleden van appellant is, wat de hoogte van de uitkering is en dat de totaalduur van de voor appellant getroffen uitkering twee jaar en elf maanden bedraagt.
1.4. Bij besluit van 16 juli 2009 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant op zijn verzoek een WW-uitkering toegekend met ingang van 2 mei 2008 tot en met 1 januari 2010. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.5. Bij brief van 29 juli 2010 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering tot nakoming van de in de overeenkomst gemaakte afspraken. Bij besluit van 15 december 2010 (bestreden besluit) heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college de uitkeringsregeling ten onrechte per 1 april 2011 heeft beëindigd. In overeenstemming met de gemaakte afspraken in de overeenkomst kan de uitkeringsregeling immers pas eindigen op 1 maart 2012. Het feit dat het Uwv de WW-uitkering eerder heeft toegekend, te weten per 2 mei 2008, dan tussen partijen was afgesproken, te weten per 1 april 2009, mag geen reden zijn de uitkeringsregeling ook eerder te laten eindigen.
3.
De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Volgens vaste rechtspraak (CRvB 3 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6561) komt bij de uitleg van een overeenkomst als hier aan de orde, in het bijzonder wanneer niet gezegd kan worden dat de tekst van een bepaling daarvan in redelijkheid niet voor meer dan één uitleg vatbaar is, het niet uitsluitend aan op de bewoordingen van hetgeen in de overeenkomst is bepaald, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.2.
Met de rechtbank kan worden vastgesteld dat uit de overeenkomst blijkt dat werd beoogd om appellant in een situatie te brengen waarin hem per 1 april 2009 ontslag zou zijn verleend met toekenning van een daarbij behorende uitkering. Uit de bijlage van de overeenkomst blijkt dat voor appellant een regeling is getroffen die voorziet in een totale uitkeringsduur van twee jaar en elf maanden. De Raad volgt appellant niet in zijn betoog dat de uitkeringsregeling pas op 1 maart 2012 kan eindigen. Dit zou tot gevolg hebben dat de totale duur van die regeling drie jaar en tien maanden bedraagt. Nu de WW-uitkering eerder is ingegaan dan partijen hadden afgesproken, brengt een redelijke uitleg van de bepalingen in de overeenkomst met zich dat de uitkeringsregeling ook eerder eindigt dan partijen hadden afgesproken. Hierbij is van betekenis dat de bovenwettelijke uitkering is gekoppeld aan de WW-uitkering en de nawettelijke uitkering ingaat als de WW-uitkering is afgelopen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het college zich dan ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij de in de overeenkomst gemaakte afspraken is nagekomen.
4.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en B.J. van de Griend en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.K. Dekker

HD