ECLI:NL:CRVB:2013:1737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
11-4622 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitbreiding van uren huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein om het aantal uren huishoudelijke hulp uit te breiden. Appellante had eerder een aanvraag ingediend voor verlenging van de voorziening huishoudelijke verzorging op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college had haar in eerste instantie in aanmerking gebracht voor huishoudelijke hulp 2 (HH2), klasse 3, maar later verlaagd naar klasse 2. Appellante verzocht om uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp, maar het college weigerde dit op basis van medisch advies dat stelde dat de HH2, klasse 2, toereikend was.

De rechtbank Utrecht had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar medische situatie was verslechterd en dat er meer uren huishoudelijke hulp nodig waren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het hoger beroep ontvankelijk was, omdat het inhoudelijk oordeel van de Raad van belang kon zijn voor toekomstige aanvragen.

De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat het college op goede gronden had besloten dat de HH2, klasse 2, voldoende was voor appellante. De door appellante overgelegde medische stukken gaven geen aanleiding voor een ander oordeel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/4622 WMO
Datum uitspraak: 11 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 juni 2011, 11/500 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.J. Brouwer hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2013. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Oort en J. Tittel.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 13 oktober 2009 een aanvraag gedaan om verlenging van de voorziening huishoudelijke verzorging op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Bij besluit van 16 januari 2010 heeft het college appellante in aanmerking gebracht voor huishoudelijke hulp 2 (HH2), klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week), voor een afbouwperiode van 21 februari 2010 tot 21 mei 2010. Voor de periode van 21 mei 2010 tot 21 februari 2015 heeft het college de HH2 op klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week) vastgesteld. Tevens is bepaald dat de zorg in natura wordt verleend.
1.2.
Appellante heeft op 30 mei 2010 een nieuwe aanvraag ingediend, waarbij zij om uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp heeft verzocht. Voorts heeft appellante om een woonvoorziening in de vorm van een doucheföhninstallatie verzocht. Naar aanleiding van de aanvraag heeft het college medisch advies ingewonnen. Dit advies is op 29 juni 2010 door H.J. Streuker, sociaal-geneeskundige bij Ausems-Kerkvliet, uitgebracht.
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2010 heeft het college de aanvraag om uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp afgewezen. Bij afzonderlijk besluit van 24 juli 2010 heeft het college de aanvraag om de doucheföhninstallatie eveneens afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 20 december 2010 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 24 juli 2010 ongegrond verklaard. Volgens het college blijkt uit het ingewonnen medisch advies dat appellante huishoudelijke hulp nodig heeft om de was en de zware huishoudelijke taken over te nemen. Appellante wordt geacht de lichte huishoudelijke werkzaamheden zelf te kunnen doen. Volgens het college past het overnemen van het zware huishoudelijk werk en de was binnen de bestaande indicatie van HH2 klasse 2. Aan de afwijzing van de doucheföhninstallatie heeft het college ten grondslag gelegd dat uit het medisch advies blijkt dat hiervoor geen noodzaak bestaat.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat ten aanzien van de huishoudelijke hulp geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de medische situatie van appellante niet is verslechterd ten opzichte van die ten tijde van het besluit van 16 januari 2010. Ten aanzien van de doucheföhninstallatie heeft de rechtbank overwogen dat hiervoor een medische indicatie ontbreekt.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft appellante meegedeeld dat het hoger beroep alleen nog betrekking heeft op de weigering van het college om het aantal uren voor huishoudelijke hulp uit te breiden.
4.2.1.
Volgens het college heeft appellante geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel over de weigering om het aantal uren huishoudelijke hulp uit te breiden, omdat dit aantal sinds april 2013 is uitgebreid tot 4,5 uur per week waartegen appellante geen bezwaar heeft gemaakt. Ook is volgens het college van belang dat de zorg over de afgelopen periode is geleverd en er niet met terugwerkende kracht alsnog zorg kan worden geleverd.
4.2.2.
Appellante heeft tegen het standpunt van het college - onbetwist - ingebracht dat de uitbreiding verband houdt met een (knie)breuk van de beenprothese en voor slechts een half jaar geldt. In oktober 2013 gaat het college opnieuw bezien voor hoeveel uur huishoudelijke hulp zij in aanmerking komt, waarbij de uitkomst van het onderhavige hoger beroep van belang kan zijn.
4.2.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 9 februari 2011, LJN BP3990) kan het belang van een betrokkene bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de Raad kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor vergelijkbare zorg. Nu deze omstandigheid zich bij appellante voordoet, is het hoger beroep ontvankelijk.
4.3.1.
Tegen de weigering van het college om het aantal uren huishoudelijke hulp uit te breiden heeft appellante aangevoerd dat sprake is van toegenomen klachten en in verband daarmee een noodzaak voor meer uren huishoudelijke hulp. Dit blijkt volgens appellante voldoende uit de door haar overgelegde brieven van de huisarts van 29 april 2011, van de revalidatiearts van 20 mei 2011 en 3 augustus 2011 en van de fysiotherapeut van
4 augustus 2011.
4.3.2.
De rechtbank heeft door de aanvraag van appellante van 30 mei 2010 te beoordelen in het kader van artikel 4:6 van de Awb een onjuiste toetsingsmaatstaf aangelegd, omdat appellante niet heeft verzocht terug te komen op het besluit van 16 januari 2010. Desondanks heeft de rechtbank inhoudelijk onderzocht of het college op basis van het verrichte onderzoek naar aanleiding van de aanvraag terecht tot de conclusie is gekomen dat de HH2, klasse 2, voor appellante toereikend is en er geen noodzaak voor uitbreiding van het aantal uren huishoudelijke hulp bestaat. De Raad deelt deze conclusie van de rechtbank en overweegt daartoe het volgende.
4.3.3.
Het college heeft aan het bestreden besluit het onder 1.2 genoemde medisch advies van 29 juni 2010 ten grondslag gelegd. De Raad is niet gebleken dat dit advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Op basis van dit advies heeft het college bij appellante terecht alleen beperkingen aangenomen voor het verrichten van zware huishoudelijke taken en de was. Op grond van de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit dat hoort bij de gemeentelijke verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, hanteert het college bij een huishouden voor een alleenstaande voor genoemde taken een tijdsnormering van in totaal 150 minuten per week. Gelet hierop is het college op goede gronden tot de conclusie gekomen dat appellante ten tijde in geding met de toegekende voorziening voor huishoudelijke verzorging klasse 2 (2-3,9 uur per week) in voldoende mate voor haar beperkingen wordt gecompenseerd en er geen grond voor uitbreiding van het aantal uren was. De door appellante overlegde, bij 4.3.1 genoemde, stukken bieden geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel.
4.4.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - voor bevestiging in aanmerking komt, zij het met verbetering van gronden.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.R. Baas

EH