ECLI:NL:CRVB:2013:1726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
12-3323 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op ZW-uitkering; beoordeling medisch oordeel Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 1994 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had zich op 18 juli 2011 ziek gemeld vanwege toegenomen psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot op 4 oktober 2011 dat appellante geen recht meer had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) per 5 oktober 2011. Dit besluit werd door het Uwv in een later bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Rotterdam oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de conclusie van het Uwv standhield. Appellante was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat zij door haar klachten niet in staat was om haar werk als administratief medewerkster te verrichten. Ze betoogde dat de psychische en mentale belasting van haar functie was onderschat en dat ze door handklachten moeite had met het gebruik van een toetsenbord.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de juiste maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van de geschiktheid van appellante voor haar arbeid. De Raad concludeerde dat er onvoldoende medische informatie was overgelegd die twijfels zou kunnen doen rijzen over het medisch oordeel van het Uwv. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af, evenals het verzoek om een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 september 2013.

Uitspraak

12/3323 ZW
Datum uitspraak: 11 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2012, 11/5402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Hüsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2013. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante ontvangt sedert 1994 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante is van 1 maart 2009 tot 1 september 2009 werkzaam geweest als administratief medewerkster voor 40 uur per week.
1.2. Appellante heeft zich op 18 juli 2011, vanuit een situatie dat zij een gedeeltelijke uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving en een uitkering ingevolge de WAO, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, ziek gemeld vanwege toegenomen psychische en lichamelijke klachten.
1.3. Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft het Uwv beslist dat appellante met ingang van
5 oktober 2011 geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 22 november 2011 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Uit de door appellante in beroep ingebrachte informatie blijkt niet van het bestaan van een lichamelijke of psychiatrische aandoening of van medicatie die niet te verenigen is met het verrichten van licht administratief werk.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat zij als gevolg van lichamelijke en psychische klachten niet in staat was met ingang van 5 oktober 2011 haar arbeid als administratief medewerkster te verrichten. Appellante is van mening dat zowel de psychische als de mentale belasting van haar functie is onderschat met de term ‘licht administratief werk’. Door handklachten heeft zij veel moeite bij het gebruik van een toetsenbord.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Nu appellante laatstelijk werkzaam was als administratief medewerkster is van de juiste maatstaf arbeid uitgegaan. Over de aard en zwaarte van de belasting in deze werkzaamheden bestond bij de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende inzicht.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv hebben beiden appellante medisch onderzocht en er is medische informatie ingewonnen bij de huisarts van appellante en bij de behandelende neuroloog. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft deze medische informatie bij zijn beoordeling betrokken.
4.3.
Uit de door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van de revalidatiearts
P.J. Janssens van 13 juli 2012 blijkt dat bij appellante sprake is van diverse pijnklachten welke zij ervaart aan voeten, rug en handen, die niet geobjectiveerd kunnen worden.
4.4.
Deze informatie biedt onvoldoende grond voor twijfel aan het medisch oordeel van het Uwv. Het gaat in dit geding om de vraag of appellante op 5 oktober 2011 geschikt was voor het verrichten van haar arbeid als administratief medewerkster. De overgelegde brief van revalidatiearts Janssens heeft echter geen betrekking op de gezondheidstoestand van appellante op of omstreeks de datum in geding en is daarom niet van betekenis. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapportage van 27 mei 2013 bovendien terecht opgemerkt dat appellante noch bij de primaire arts, noch tijdens de hoorzitting handklachten heeft genoemd.
4.5.
Nu er geen medische informatie is overgelegd welke twijfel doet rijzen aan de medische beoordeling door het Uwv, bestaat er geen aanleiding om te voldoen aan het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen.
4.6.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding bestaat geen grond. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
6.
Er is evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker
JvC