ECLI:NL:CRVB:2013:1725
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van het Uwv tot inhouding van vakantiegeld in het kader van betalingsregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de inhouding van vakantiegeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellante, die een betalingsregeling had getroffen voor het terugbetalen van ten onrechte genoten uitkeringen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de inhouding van haar vakantiegeld, omdat zij van mening was dat dit niet onder de betalingsregeling viel. De rechtbank had echter geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om het vakantiegeld in te houden, omdat dit expliciet in de betalingsregeling was opgenomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het Uwv op grond van de regels over de vaststelling van de maandelijkse aflossingscapaciteit bevoegd was om een toename van inkomen, zoals het vakantiegeld, extra te verrekenen. De Raad stelde vast dat de beslagvrije voet was gerespecteerd en dat er geen strijd was met de getroffen betalingsregeling. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.