ECLI:NL:CRVB:2013:1719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
12-2779 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid bij morbide obesitas en psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. Appellante, die eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontving, was hersteld verklaard per 15 juni 2011. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapportage geconcludeerd dat de diagnose morbide obesitas op zichzelf niet betekende dat er op die datum sprake was van medisch objectiveerbare beperkingen. Appellante had zich ziek gemeld vanwege knieklachten en later ook psychische klachten, maar het Uwv had haar ZW-uitkering beëindigd op basis van de bevindingen van de verzekeringsartsen.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was geweest. Appellante had in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar morbide obesitas. De Raad oordeelde dat een diagnose op zichzelf niet voldoende is om ongeschiktheid voor arbeid vast te stellen. De bezwaarverzekeringsarts had voldoende gemotiveerd waarom appellante geschikt was voor het verrichten van haar maatstaf arbeid, ondanks haar klachten.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen medische gegevens had overgelegd die haar standpunt ondersteunden. De beslissing van het Uwv om de ZW-uitkering te beëindigen werd als toereikend gemotiveerd beschouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/2779 ZW
Datum uitspraak: 11 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 maart 2012, 11/4759 ZW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Türk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2013. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft tot september 2007 gewerkt als medewerker tuinbouw. Appellante heeft zich op 28 december 2009 vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens knieklachten en later ook psychische klachten. Appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. In verband met de psychische klachten van appellante heeft psychiater H. Kondakçi op verzoek van het Uwv op 31 mei 2011 een psychiatrische expertise uitgebracht. Nadat appellante vervolgens het spreekuur van een verzekeringsarts had bezocht, is zij bij besluit van 14 juni 2011 met ingang van 15 juni 2011 hersteld verklaard en is haar ZW-uitkering per die datum beëindigd. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 8 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het besluit van 14 juni 2011 gehandhaafd.
2.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsartsen naar de medische gesteldheid van appellante voldoende zorgvuldig is geweest. De door appellante in beroep ingebrachte medische informatie heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen, reeds omdat deze informatie niet ziet op de datum in geding 15 juni 2011. De rechtbank heeft verder overwogen dat het standpunt van appellante, dat zij niet geschikt was om haar arbeid te verrichten, niet wordt bevestigd door een (behandelend) arts en zag daarom geen reden om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
3.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest en slechts toegespitst op haar psychische klachten. Appellante heeft gesteld dat geen rekening is gehouden met de door haar huisarts vastgestelde morbide obesitas, die aanzienlijke beperkingen met zich meebrengt en haar ongeschikt maakt voor het maatgevende werk.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Vastgesteld kan worden dat voor appellante de klachten als gevolg van de morbide obesitas centraal staan. In dat verband wordt erop gewezen dat een gestelde diagnose op zichzelf niet doorslaggevend is bij de beoordeling of sprake is van ongeschiktheid voor zijn arbeid in de zin van de ZW, nu daaruit niet zonder meer volgt wat de belastbaarheid van appellante is.
4.3.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 11 juli 2012 daarom terecht gesteld dat het feit dat bij appellante de diagnose morbide obesitas is gesteld, op zichzelf niet meebrengt dat op 15 juni 2011 sprake was van medisch objectiveerbare beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd waarom appellante ondanks haar lichamelijke en psychische klachten op dat moment geschikt was voor het verrichten van de maatstaf arbeid.
4.4.
Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt dat zij op 15 juni 2011 op medische gronden niet geschikt was tot het verrichten van haar arbeid. Aan de algemene informatie betreffende obesitas, kan niet die betekenis worden toegekend die appellante daaraan gehecht wil zien. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is voorzien van een toereikende en inzichtelijke motivering.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker
JvC