ECLI:NL:CRVB:2013:1718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
12-4407 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WW-uitkering en bijzondere omstandigheden bij aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellant, die werkloos was geworden per 1 juni 2010, had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Deze aanvraag was tweemaal buiten behandeling gesteld omdat hij niet tijdig de benodigde gegevens had overgelegd. Na een nieuwe aanvraag op 20 september 2011, waarbij hij wel alle gevraagde stukken had ingediend, werd de aanvraag afgewezen omdat deze niet binnen de vereiste termijn van 26 weken na de werkloosheid was ingediend. Het Uwv had de appellant uiteindelijk een WW-uitkering toegekend, maar met de bepaling dat deze niet tot uitbetaling zou komen op grond van artikel 35 van de WW.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, omdat er volgens de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij door zijn ontslag na een langdurig dienstverband zo van slag was dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. Het Uwv betwistte dit en verwees naar een telefoonnotitie waarin was besproken dat de appellant een nieuwe aanvraag zou indienen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant niet overtuigend had aangetoond dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 11 september 2013.

Uitspraak

12/4407 WW
Datum uitspraak: 11 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 26 juni 2012, 12-1327 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J. Bettink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2013. Appellant en mr. Bettink zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is met ingang van 1 juni 2010 werkloos geworden. Hij heeft een aanvraag ingediend ter verkrijging van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), die tweemaal buiten behandeling is gesteld omdat appellant niet binnen de hem gestelde termijnen alle gegevens en bescheiden had overgelegd die nodig waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Appellant heeft tegen de desbetreffende besluiten geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Op 20 september 2011 heeft appellant opnieuw een aanvraag gedaan om toekenning van een WW-uitkering. Appellant heeft bij deze aanvraag alle stukken overgelegd die het Uwv eerder van hem had gevraagd. Bij besluit van 28 september 2011 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat deze niet binnen 26 weken na de periode van werkloosheid was ingediend. Bij het thans aan de orde zijnde besluit van 21 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 september 2011 gegrond verklaard, appellant met ingang van 1 juni 2010 een WW-uitkering toegekend en tevens bepaald dat de uitkering op grond van artikel 35 van de WW niet tot uitbetaling komt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank achtte geen bijzonder geval aanwezig in de zin van artikel 35 van de WW.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door het ontslag na een dienstverband van ruim 35 jaar bij zijn ex-werkgever zodanig van slag was, dat hij niet in staat was tijdig een aanvraag om een WW-uitkering in te dienen. Wel heeft hij er alles aan gedaan om ander werk te vinden, hetgeen hem met ingang van 27 november 2010 is gelukt. Appellant heeft er verder op gewezen dat de tweede buitenbehandelingstelling van zijn eerdere aanvraag onterecht was en dat hij aan alle voorwaarden voldeed om in de periode van 1 juni 2010 tot
27 november 2010 voor een WW-uitkering in aanmerking te komen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft gewezen op een telefoonnotitie van 29 oktober 2010, waaruit blijkt dat met appellant is besproken dat hij een nieuwe aanvraag zou indienen, vergezeld van alle benodigde stukken. Appellant heeft daarna echter nog bijna een jaar gewacht met het indienen van die aanvraag.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35 van de WW is bepaald dat de uitkering niet wordt betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het Uwv is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van de eerste zin.
4.2.
Het geschil tussen partijen betreft uitsluitend de vraag of in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden.
4.3.
Voorop wordt gesteld dat in het kader van de nu aanhangige procedure niet aan de orde kan komen of de eerdere aanvraag van appellant terecht buiten behandeling is gesteld, omdat appellant heeft berust in de desbetreffende besluiten. Verder wordt overwogen dat alleszins voorstelbaar en aannemelijk is dat appellant door zijn ontslag was aangeslagen. Appellant heeft echter niet overtuigend aangetoond dat hij niet in staat was om op een zodanig moment een aanvraag om een WW-uitkering in te (laten) dienen, dat deze nog kon worden uitbetaald.
4.4.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen sprake was van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35 van de WW. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd voor zover deze is aangevallen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker

EH