In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de toekenning van kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) aan appellant, die in Marokko woont. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van 20 december 2004 van de Svb, waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard, vernietigd moet worden. Dit besluit was in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor wat betreft het recht op kinderbijslag voor de kinderen van appellant over bepaalde kwartalen in 1997 en 1998.
De Raad heeft in zijn tussenuitspraak van 5 april 2013 al aangegeven dat de Svb een nieuw besluit moest nemen over de aanspraak op kinderbijslag voor de kinderen van appellant. In het nieuwe besluit van 10 juli 2013 heeft de Svb enkelvoudige kinderbijslag toegekend voor enkele kwartalen, maar appellant heeft hiertegen geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. De Raad heeft geoordeeld dat het beroep tegen dit besluit ongegrond is, omdat de eerder aangevoerde gronden niet opnieuw konden worden beoordeeld.
De Raad heeft de Svb ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.652,-, en heeft bepaald dat de Svb het griffierecht van € 115,- aan appellant moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.