ECLI:NL:CRVB:2013:1714

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
12-3346 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit Sociale Verzekeringsbank inzake kinderbijslag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de toekenning van kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) aan appellant, die in Marokko woont. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van 20 december 2004 van de Svb, waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard, vernietigd moet worden. Dit besluit was in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor wat betreft het recht op kinderbijslag voor de kinderen van appellant over bepaalde kwartalen in 1997 en 1998.

De Raad heeft in zijn tussenuitspraak van 5 april 2013 al aangegeven dat de Svb een nieuw besluit moest nemen over de aanspraak op kinderbijslag voor de kinderen van appellant. In het nieuwe besluit van 10 juli 2013 heeft de Svb enkelvoudige kinderbijslag toegekend voor enkele kwartalen, maar appellant heeft hiertegen geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. De Raad heeft geoordeeld dat het beroep tegen dit besluit ongegrond is, omdat de eerder aangevoerde gronden niet opnieuw konden worden beoordeeld.

De Raad heeft de Svb ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.652,-, en heeft bepaald dat de Svb het griffierecht van € 115,- aan appellant moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3346 AKW, 13/4761 AKW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 mei 2012, 08/5104 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant], te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.R. Klaver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2013. Namens appellant is daarbij verschenen mr. Klaver. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.Y. van den Berg.
Na een tussenuitspraak van de Raad van 5 april 2013, LJN BZ7748 (tussenuitspraak), heeft de Svb op 10 juli 2013 een nieuw besluit genomen.
Bij brief van 19 juli 2013 heeft mr. Klaver namens appellant zijn zienswijze over dat besluit naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad verwijst voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden naar de tussenuitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Bij besluit op bezwaar van 20 december 2004 heeft de Svb het bezwaar van appellant ongegrond verklaard voor wat betreft de mate van terugwerkende kracht van de beoordeling van het recht op kinderbijslag en de weigering van kinderbijslag voor de kinderen [Z.], [R.] en[N.] over het tweede kwartaal van 1998 tot en met het vierde kwartaal van 2000. Voorts is het bezwaar van appellant gegrond verklaard voor zover betrekking hebbend op het recht op kinderbijslag voor [H.] en [A.] over het tweede en derde kwartaal van 1998. Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat in april 1999 een nieuwe aanvraag om kinderbijslag is ingediend.
1.2.
In de tussenuitspraak is vastgesteld dat de Svb nader van mening is dat een in juni 1998 opgestelde telefoonnotitie aangemerkt moet worden als een aanvraag om kinderbijslag. Voorts is in de tussenuitspraak aan de Svb opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen ten aanzien van de aanspraak op kinderbijslag voor[N.] over het tweede kwartaal van 1997 tot en met het vierde kwartaal van 1997 en ten aanzien van [H.] en [A.] over het tweede kwartaal van 1997 tot en met het eerste kwartaal van 1998 met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.
1.3.
Bij besluit van 10 juli 2013 heeft de Svb aan appellant enkelvoudige kinderbijslag toegekend voor[N.] over het tweede kwartaal van 1997 tot en met het vierde kwartaal van 1997 en voor [H.] en [A.] over het tweede kwartaal van 1997 tot en met het eerste kwartaal van 1998. Tevens heeft de Svb bij brief van dezelfde datum wettelijke rente toegekend over de na te betalen kinderbijslag tot een bedrag van € 3.347,82.
1.4.
De namens appellant gegeven zienswijze op het nadere besluit van 10 juli 2013 komt neer op een herhaling van de eerder aangevoerde beroepsgronden gericht op de toekenning van kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 1989.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
De Raad heeft in de tussenuitspraak, ten aanzien van de stelling van appellant dat hij recht heeft op kinderbijslag voor vijf kinderen vanaf het eerste kwartaal van 1989, allereerst vastgesteld dat reeds bij zijn uitspraak van 15 november 1995 is geoordeeld dat de Svb aan appellant terecht de aanspraak op kinderbijslag heeft ontzegd over het eerste kwartaal van 1989 tot en met het eerste kwartaal van 1990. Ten aanzien van dat tijdvak is derhalve rechtens onaantastbaar komen vast te staan dat geen aanspraak bestond op kinderbijslag. Voorts is geoordeeld dat niet is gebleken dat door of namens appellant eerder dan in juni 1998 contact is opgenomen met de Svb over zijn verdere aanspraak op kinderbijslag voor de vijf kinderen geboren uit zijn eerste huwelijk.
2.2.
Nu het besluit van 10 juli 2013 niet geheel tegemoetkomt aan het beroep, wordt het beroep ingevolge artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Awb geacht mede gericht te zijn tegen dit besluit.
2.3.
De Raad komt op grond van hetgeen in de tussenuitspraak en in deze uitspraak is overwogen tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 20 december 2004 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb, voor zover betrekking hebbend op het recht op kinderbijslag voor[N.] over het tweede kwartaal van 1997 tot en met het vierde kwartaal van 1997 en voor [H.] en [A.] over het tweede kwartaal van 1997 tot en met het eerste kwartaal van 1998.
2.4.
Met betrekking tot het besluit van 10 juli 2013 overweegt de Raad dat appellant tegen de toekenning van kinderbijslag voor[N.], [H.] en [A.] over enkele kwartalen geen afzonderlijke beroepsgronden heeft aangevoerd. Voor het overige zijn in wezen dezelfde gronden aangevoerd die de Raad reeds in zijn tussenuitspraak heeft beoordeeld en verworpen. De Raad ziet, mede gelet op de reikwijdte van de bij de tussenuitspraak gegeven opdracht, geen aanleiding daarover thans anders te oordelen.
2.5.
Gelet op hetgeen onder 2.4 is overwogen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van
10 juli 2013 ongegrond verklaren.
3.
De Raad ziet aanleiding om de Svb te veroordelen in de proceskostenkosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 472,- in beroep en op
€ 1.180,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 20 december 2004 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover betrekking hebbend op het recht op kinderbijslag voor[N.] over het tweede kwartaal van 1997 tot en met het vierde kwartaal van 1997 en voor [H.] en [A.] over het tweede kwartaal van 1997 tot en met het eerste kwartaal van 1998;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 10 juli 2013 ongegrond;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten kosten van appellant tot een bedrag van € 1.652,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en
G.W.B van Westen als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) K.E. Haan
GdJ