ECLI:NL:CRVB:2013:1704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens overschrijding van de vermogensruimte na overlijden echtgenoot
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellante, die sinds 19 september 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats omdat appellante met ingang van 1 april 2011 een eenmalige uitkering van € 3.604,- ontving uit een levensverzekering van haar overleden echtgenoot, waardoor zij de grens van het vrij te laten vermogen overschreed. De rechtbank Haarlem had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante na het overlijden van haar echtgenoot in 2004 haar vermogen had aangesproken voor haar levensonderhoud. Bij de toekenning van de bijstand was haar vermogen vastgesteld op € 5.123,86, met een vrij te laten vermogen van € 201,14. De uitkering van de levensverzekering werd door het college aangemerkt als middelen in de zin van de WWB, wat leidde tot de conclusie dat appellante met de bijschrijving op 1 april 2011 geen recht meer had op bijstand.
Appellante voerde aan dat de uitkering verband hield met het overlijden van haar echtgenoot en dat deze niet negatief mocht worden toegerekend aan haar bijstandsrecht. De Raad oordeelde echter dat de beoordeling van haar vermogen bij de toekenning van de bijstand was afgesloten en dat de uitkering niet kon worden betrokken bij de beoordeling van haar recht op bijstand. De Raad bevestigde de beslissing van het college om de bijstand in te trekken en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.