ECLI:NL:CRVB:2013:1699

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
11-3731 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in reiskosten woon-werkverkeer op basis van doelmatig openbaar vervoer

In deze zaak gaat het om de tegemoetkoming in de reiskosten voor woon-werkverkeer van appellant, die werkzaam is bij de Penitentiaire Inrichting Achterhoek. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die zijn beroep tegen het besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie ongegrond had verklaard. De minister had appellant met ingang van 1 januari 2009 in aanmerking gebracht voor een tegemoetkoming in de reiskosten op basis van doelmatig openbaar vervoer, ter hoogte van € 47,44 per maand. Appellant betwistte dat zijn functie niet als roostergebonden kon worden aangemerkt, wat van belang is voor de hoogte van de tegemoetkoming. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de functie van appellant niet behoort tot de roostergebonden functies zoals gedefinieerd in het beleid. De Raad wijst erop dat de kwalificatie van een functie als roostergebonden of niet roostergebonden bepalend is voor de tegemoetkoming, en dat de e-mail van de locatiedirecteur niet het gewenste gewicht heeft in deze beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/3731 AW
Datum uitspraak: 5 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 25 mei 2011, 09/1252 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. Willemsen, advocaat. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Smit en mr. G. Hehenkamp.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten, omstandigheden en regelgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Appellant is werkzaam als [naam functie] arbeid bij de Penitentiaire Inrichting Achterhoek, locatie de Ooyerhoek in Zutphen. Appellant maakt gebruik van de auto voor het woon-werkverkeer tussen zijn woonplaats Bredevoort en Zutphen.
1.3. Bij besluit van 12 januari 2009 heeft de minister appellant met ingang van 1 januari 2009 in aanmerking gebracht voor een tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer op basis van doelmatig openbaar vervoer ter hoogte van een bedrag van € 47,44 per maand. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2009 (bestreden besluit).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
De Raad overweegt als volgt.
3.1.
Appellant heeft in essentie gelijke gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit bij de rechtbank en in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant ongegrond is verklaard.
3.2.
Met de rechtbank en op dezelfde gronden is de Raad van oordeel dat deze beroepsgronden geen doel treffen. Daaraan voegt hij het volgende toe.
3.3.
Ter onderbouwing van zijn betoog dat zijn functie roostergebonden is, heeft appellant gewezen op een e-mail van de locatiedirecteur van 1 juli 2008. Hierin benoemt de locatiedirecteur de roostergebonden functies als executief. Volgens appellant is zijn functie executief, omdat zijn werktijden afhankelijk zijn van het dagprogramma van de gedetineerden. Daargelaten de betekenis van de termen executief en niet-executief, heeft de kwalificatie van een functie als zodanig geen betekenis voor de vraag of iemand op grond van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, de Circulaire en het in het Besluit voorziening voor reiskosten woon-werkverkeer neergelegde beleid in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de kosten van het woon-werkverkeer dan wel voor het bepalen van de hoogte daarvan. Hiervoor is slechts van belang of sprake is van een roostergebonden of niet roostergebonden functie in het kader van voornoemd beleid. Niet in geschil is dat de functie van appellant niet behoort tot de functies die in dit beleid als roostergebonden functies zijn aangemerkt. Aan de inhoud van de e-mail kan dan ook niet het door appellant gewenste gewicht worden toegekend.
3.4.
Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat hij eigenlijk al vóór 8.00 uur aanwezig moet zijn om zijn werkzaamheden voor te bereiden. Daargelaten of sprake is van een verplichting om vóór 8.00 uur aanwezig te zijn, is in ieder geval gebleken dat van appellant niet gevergd wordt om vóór 7.00 uur, en daarmee op een tijdstip buiten de geldende werktijdregeling, aanwezig te zijn.
3.5.
Appellant heeft nog aangevoerd dat het voor hem onmogelijk is om binnen de daarvoor gestelde aanrijtijd van 60 minuten aanwezig te zijn als hij consignatiedienst heeft voor het IBT-team en hij zijn auto niet tot zijn beschikking heeft. De minister heeft toegelicht dat dit voor ieder IBT-lid geldt en heeft hierover verklaard dat in het geval dat appellant niet binnen 60 minuten ter plaatse kan zijn, dit voor risico van de minister is en blijft. Verder brengt het enkele feit dat appellant ter uitvoering van zijn IBT-consignatiediensten wel eens op de locatie de Kruisberg aanwezig moet zijn, welke locatie als niet doelmatig met het openbaar vervoer bereikbaar is aangemerkt, niet met zich dat sprake is van woon-werkverkeer dat op grond van de toepasselijke regelgeving voor een maandelijkse (hogere) tegemoetkoming in de reiskosten in aanmerking komt. Vast staat dat de Kruisberg niet kan worden aangemerkt als de plaats van tewerkstelling van appellant. Bovendien heeft de minister ter zitting benadrukt dat appellant deze reizen afzonderlijk als dienstreis kan declareren.
3.6.
Het herhaald beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Appellant heeft in hoger beroep geen andere gelijke gevallen genoemd dan al in beroep bij de rechtbank aan de orde zijn geweest. De Raad verwijst in dit verband naar de aangevallen uitspraak.
3.7.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en B.J. van de Griend en W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.K. Dekker

EH