ECLI:NL:CRVB:2013:1690

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
11-636 TOG-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een tegemoetkoming op grond van de TOG 2000 met betrekking tot zorgscore en gedragsproblematiek van een gehandicapt kind

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000) te verlenen, beoordeeld. Appellante had op 9 oktober 2009 een aanvraag ingediend voor haar zoon, die gediagnosticeerd is met ADHD en een cluster 4-indicatie heeft gekregen. De Svb heeft de aanvraag afgewezen op basis van een zorgscore van acht punten, wat niet voldeed aan de vereiste score van elf punten voor kinderen van zes en zeven jaar. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, maar appellante is in hoger beroep gegaan.

De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de beoordelingsinstrumenten die door de Svb zijn gebruikt, niet in strijd zijn met enige regel van recht. De Raad heeft echter ook geconstateerd dat de Svb onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de zorgscore voor de zoon van appellante niet hoger kan zijn dan acht punten. De Raad heeft aangegeven dat er mogelijk een totaalscore van negen punten kan zijn, wat betekent dat de Svb voor de periode na 1 januari 2009 mogelijk wel aan de vereiste score voldoet. De Svb is opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zo nodig door het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor tegemoetkomingen en de noodzaak voor de Svb om adequaat te motiveren waarom bepaalde scores worden toegekend. De Raad heeft ook aangegeven dat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn pas in de einduitspraak zal worden behandeld.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/636 TOG-T
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 december 2010, 10/4418 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013. Appellante is verschenen, evenals haar echtgenoot [naam echtgenoot]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 9 oktober 2009 een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000) aangevraagd ten behoeve van haar zoon [naam zoon]. Bij [naam zoon], geboren [in] 2001, is de diagnose ADHD gesteld. Het Regionaal Expertise Centrum West heeft bij besluit van
20 november 2009 een indicatie voor cluster 4-onderwijs afgegeven. [naam zoon] is met ingang van 17 januari 2011 speciaal onderwijs gaan volgen. Daarvoor volgde hij regulier onderwijs, laatstelijk met een “rugzakje”.
1.2.
Naar aanleiding van die aanvraag heeft ClientFirst op 9 februari 2010 aan de Svb advies uitgebracht. In dat advies heeft de arts F.A. Samuels geconcludeerd dat [naam zoon] op en na de peildatum 1 oktober 2008 (leeftijd 7 jaar en 9 maanden) een score van acht punten heeft, zodat hij niet aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde verzorging en oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd. Geadviseerd is [naam zoon] op en na de peildatum niet gehandicapt te achten in de zin van de TOG 2000.
1.3.
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de Svb de aanvraag van appellante op grond van het in 1.2 genoemde advies met ingang van het vierde kwartaal van 2008 afgewezen.
1.4.
Naar aanleiding van het tegen het besluit van 18 februari 2010 gemaakte bezwaar heeft ClientFirst op 13 april 2010 opnieuw advies uitgebracht aan de Svb. In dit advies heeft de arts G. Durlinger geconcludeerd dat dat de zorgscore op en na 1 oktober 2008 terecht is vastgesteld op acht punten.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 8 juni 2010 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2010 ongegrond verklaard. De Svb stelt zich op het standpunt dat geen recht bestaat op een tegemoetkoming over perioden gelegen vóór een jaar voorafgaande aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. Omdat de aanvraag is ontvangen in het vierde kwartaal van 2009 is de peildatum 1 oktober 2008. De Svb stelt zich verder op het standpunt dat de zorgscore voor [naam zoon] 8 punten is en dat daarmee niet wordt voldaan aan de minimale zorgscore van elf punten voor 6- en 7-jarigen. Dit betekent dat met ingang van 1 januari 2009 evenmin wordt voldaan aan de minimale zorgscore van 9 punten voor 8- en 9 jarigen. Bij [naam zoon] is voor de subcategorie alleen thuis zijn 2 punten toegekend. Voor de subcategorieën lichaamshygiëne, zindelijkheid, medische verzorging, gedrag, begeleiding buitenshuis en bezig houden/handreikingen is 1 punt toegekend. Voor de overige subcategorieën - eten en drinken, mobiliteit en
communicatie - zijn geen punten toegekend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat op basis van de voorhanden zijnde stukken niet blijkt dat de zorgzwaarte is ondergewaardeerd en dat bij de beoordeling van de aanvraag uitsluitend gekeken kan worden naar de situatie van [naam zoon] op 1 oktober 2008. Dat [naam zoon] regulier onderwijs volgt met een “rugzakje” leidt niet tot een ander oordeel.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft
- samengevat - aangevoerd dat de zorg voor [naam zoon] sinds zijn derde levensjaar zoveel tijd en inspanning vergt dat minimaal een zorgscore van 13 punten toegekend had moeten worden. [naam zoon] is sociaal-emotioneel erg jong. Ook is hij verbaal sterk en moet hij continu intensief worden begeleid. In verband met zijn impulsiviteit en het ontbreken van inzicht in gevaren is hij sterk afhankelijk van zijn ouders. De Svb heeft onvoldoende acht geslagen op de algehele toestand van [naam zoon] zoals die blijkt uit de door haar ingezonden informatiebronnen. Aan haar had dan ook een tegemoetkoming moeten worden toegekend met ingang van het derde levensjaar van [naam zoon]. Appellante heeft verder aangevoerd dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces omdat meer waarde wordt gehecht aan de standpunten van de Svb dan aan haar eigen standpunten. Appellante heeft verder haar zorg geuit over de besteding van het “rugzakje” door de school en over de invloed daarvan op de leerprestaties van [naam zoon] en diens algehele welbevinden. Zij voelt zich mede miskend door de Svb in verband met de behandeling van aanvragen voor een mantelzorgcompliment en besluitvorming over de uitvoering van de AOW. Tenslotte heeft zij verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.2.
De Svb heeft gepersisteerd bij het in het bestreden besluit neergelegde standpunt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt voorop dat hij niet zal treden in hetgeen appellante heeft aangevoerd over de besteding van het “rugzakje” door de school, het mantelzorgcompliment en de uitvoering van de AOW, omdat dit de omvang van dit geding, dat gezien het bestreden besluit uitsluitend betrekking kan hebben op de uitvoering van de TOG 2000, te buiten gaat.
4.2.
De TOG 2000 heeft tot doel ouders/verzorgers die een zeer ernstig gehandicapt kind thuis verzorgen, terwijl dit kind gelet op de aard en mate van zijn handicap in een intramurale AWBZ-instelling geplaatst zou kunnen worden, financieel tegemoet te komen.
4.2.1.
In artikel 4, eerste lid, van de TOG 2000 was tot 1 april 2010 bepaald dat de natuurlijke persoon die hier te lande woont en tot wiens huishouden het in artikel 2 van de regeling bedoelde kind op de peildag behoort, over dat kalenderkwartaal recht heeft op een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van dat kind op grond van deze regeling.
4.2.2.
In artikel 2 van de TOG 2000 was tot 1 april 2010 bepaald dat als kind wordt aangemerkt een persoon tussen de 3 en 18 jaar, die ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard waardoor hij blijvend of voorlopig blijvend gehandicapt is.
4.2.3.
In artikel 3 van de TOG 2000 was tot 1 april 2010 bepaald dat als (voorlopig) blijvend gehandicapt wordt aangemerkt het kind dat (a) aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde verzorging en oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd en (b) aanspraak kan maken op opname in een AWBZ-instelling.
4.2.4.
Bij de beoordeling of sprake is van afhankelijkheid van geregelde oppassing en verzorging als bedoeld in artikel 3, onder a, van de TOG 2000 wordt door de Svb, overeenkomstig daartoe opgestelde beleidsregels, gepubliceerd Stcrt. 2005, 109, Stcrt. 2008, 112 (Beleidsregels SVB 2008) en Stcrt. 2009, 10320 (Beleidsregels SVB 2009), vastgesteld of en in welke mate het kind is aangewezen op hulp met betrekking tot de volgende aspecten: lichaamshygiëne, zindelijkheid, eten en drinken, mobiliteit, medische verzorging (de categorie verzorging) en gedragsproblemen, communicatiegebreken, de onmogelijkheid alleen thuis te zijn, begeleiding buitenshuis en handreikingen en begeleiding (de categorie oppassing). Per subcategorie wordt beoordeeld of het kind in sterke of in lichte mate afhankelijk is van hulp, toezicht en begeleiding. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt met de mate van hulp, toezicht en begeleiding die een gezond kind van dezelfde leeftijd nodig heeft.
4.2.5.
De Svb hanteerde tot 1 juli 2009 bij die beoordeling een interne uitvoeringsrichtlijn voor deskundigen, het zogenoemde Beoordelingsinstrument TOG (Beoordelingsinstrument oud). Met ingang van 1 juli 2009 hanteert de Svb het SVB Beoordelingsinstrument TOG versie 2009 (Beoordelingsinstrument 2009). De Raad verwijst daarvoor naar zijn uitspraak van 13 juni 2012, LJN BW8378. De beoordelingsinstrumenten zoeken aansluiting bij de toelichting van de TOG 2000 en de door de Svb opgestelde beleidsregels. In de beoordelingsinstrumenten wordt een nadere uitwerking gegeven aan de in het beleid genoemde beoordelingsthema’s, waarbij per thema, afhankelijk van de zorgzwaarte, nul, één of twee punten worden toegekend. Om te kunnen spreken van aanzienlijk meer afhankelijk zijn van geregelde oppassing en verzorging dan een gezond kind van dezelfde leeftijd, hanteerde de Svb voor zover hier van belang zowel in het Beoordelingsinstrument oud als in het Beoordelingsinstrument 2009 een minimale score van elf punten voor kinderen van
6
en 7 jaar en een minimale score van 9 punten voor kinderen van 8 en 9 jaar. Naar vaste jurisprudentie (zie eerder genoemde uitspraak van 13 juni 2012, LJN BW8373) komen deze beoordelingsinstrumenten als zodanig niet in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht of met enig algemeen rechtsbeginsel. De beoordelingsinstrumenten kunnen in beginsel dan ook als uitgangspunt gelden voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming op grond van de TOG 2000 tot 1 april 2010.
4.2.6. Artikel 6 van de TOG 2000 houdt in dat de Svb op aanvraag vaststelt of recht op een tegemoetkoming bestaat. De tegemoetkoming kan volgens dit artikel niet eerder ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag is ingediend, behoudens bijzondere gevallen waarin daarvan kan worden afgeweken.
4.3.
De Raad stelt vast dat de aanvraag is gedaan op 9 oktober 2009. Dit betekent gezien het bepaalde in artikel 6 van de TOG 2000 dat de Svb de aanvraag van appellante terecht heeft beoordeeld naar de situatie op 1 oktober 2008. Svb heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een bijzonder geval waarin een verdergaande terugwerkende kracht geboden is. De door appellante gestelde omstandigheid dat zij niet bekend was met de TOG 2000 wordt niet aangemerkt als een bijzonder geval. De Raad verwijst daarvoor naar zijn vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 september 2007, LJN BB3362.
4.4.
De Raad is van oordeel dat het recht op een eerlijk proces niet geschonden is. De enkele, niet concreet onderbouwde stelling dat de rechtbank meer waarde heeft toegekend aan de standpunten van de Svb kan niet tot het oordeel leiden dat dit het geval is geweest. De Raad is evenzeer van oordeel dat de behandeling van de aanvraag zorgvuldig is geweest. De Svb heeft telefonisch contact opgenomen met appellante en kennis genomen van de bijlagen die appellante bij de aanvraag heeft verstrekt. De enkele stelling van appellante dat [naam zoon] niet door de adviserend arts in persoon gezien is, kan niet leiden tot het oordeel dat de voorbereiding van het advies onzorgvuldig is geweest.
4.5.
Partijen verschillen van mening over het aantal toegekende punten. De Raad stelt vast dat aan [naam zoon] voor de subcategorie gedrag 1 punt is toegekend. Hij stelt verder vast dat in het Beoordelingsinstrument oud vermeld staat dat een score van 2 punten aan de orde is, indien sprake is van ernstige gedragspathologie “waardoor het volgen van regulier onderwijs niet mogelijk is, ook niet een rugzakje/ambulante begeleiding. Bezoekt kinderpsychiatrische dagbehandeling of cluster 4 school.” Nu voor [naam zoon] met ingang van 20 november 2009 een cluster 4-indicatie is afgegeven, in verband daarmee een “rugzakje” is toegekend en het volgen van regulier onderwijs met een “rugzakje” niet adequaat is gebleken ten gevolge waarvan hij met ingang van 17 januari 2011 een school voor speciaal onderwijs is gaan bezoeken, is de Raad van oordeel dat niet zonder nadere motivering kan worden gezegd dat een score van 1 punt voor gedrag voor [naam zoon] voldoende is. Tevens is de Raad van oordeel dat niet gemotiveerd is waarom het bezoek van een cluster 4-school wel punten oplevert en de daaraan ten grondslag liggende indicatie niet. De Raad wijst er in dit verband op dat de beoordelingsinstrumenten een hulpmiddel zijn bij de beantwoording van de vraag of een kind aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde verzorging en oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd als bedoeld in artikel 3 van de TOG 2000. Hij wijst er verder op dat de enkele omstandigheid dat een cluster 4-indicatie is afgegeven per 20 november 2009 niet betekent dat voor die tijd geen sprake kan zijn geweest van voor de toepassing van dit artikel relevante gedragsproblematiek.
4.6.
In het bestreden besluit is tevens een oordeel gegeven over de periode na 1 januari 2009. Het met ingang van 1 juli 2009 toegepaste Beoordelingsinstrument 2009 houdt in dat 2 punten voor gedrag worden gescoord in het volgende geval: “Er is door een daartoe oordeelkundig professional lege artis een kinderpsychiatrische diagnose op gedragspathologisch vlak gesteld en er moet voortdurend toezicht zijn i.v.m. door de gehele dag heen voorkomende of dreigende gedragsproblemen en escalaties.” De Raad stelt vast dat bij deze subcategorie geen uitdrukkelijke betekenis toekomt aan het bezoek van een cluster 4-school. Onduidelijk is waarom dit voor 1 juli 2009 wel van belang moet worden gevonden in het licht van artikel 3 van de TOG 2000 en na die tijd niet meer. Onduidelijk is verder waarom de norm die na
1 juli 2009 geldt, ook niet zou kunnen of moeten opgaan voor de periode ervoor. Verder ontbreekt een motivering waarom [naam zoon] gezien zijn gedrag en medische situatie, bezien in het licht van het Beoordelingsinstrument 2000 niet voor 2 punten voor gedrag in aanmerking zou moeten komen.
4.7.
De Raad is van oordeel dat uit het vorenstaande volgt dat niet is uit te sluiten dat [naam zoon] uitkomt op een totaalscore van 9 punten. Dit betekent dat de Svb voor de periode tot
1 januari 2009 terecht heeft geconcludeerd dat hij niet voldoet aan de norm van minimaal 11 punten. Voor de periode na 1 januari 2009 voldoet hij mogelijk echter wel aan de vereiste score van 9 punten. Dit betekent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Met het oog op een finale geschilbeslechting wordt de Svb opgedragen om het vastgestelde gebrek te herstellen, zo nodig door het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.
5.
Appellante heeft verzocht om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Aangezien de procedure met deze tussenuitspraak nog niet is afgelopen, zal op dit verzoek pas in de einduitspraak worden beslist.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt de Svb op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met in achtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen in 4.5 tot en met 4.7.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter, in tegenwoordigheid van
S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) S.K. Dekker
JvC