ECLI:NL:CRVB:2013:1686
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget na overlijden van de aanvrager
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor Agis na het overlijden van de aanvrager in juli 2009. Het Zorgkantoor had eerder, op 21 juli 2009, een pgb van € 5.869,37 toegekend voor persoonlijke verzorging, dat later werd verhoogd naar € 6.444,93. Na het overlijden van de aanvrager heeft het Zorgkantoor op 22 september 2010 het pgb vastgesteld op nihil, omdat er geen verantwoording was afgelegd voor de besteding van het budget. Dit leidde tot een terugvordering van het eerder toegekende bedrag.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de erven ongegrond, waarbij werd overwogen dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb op nihil vast te stellen, aangezien niet was aangetoond dat het budget was besteed aan zorg. De erven gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Zorgkantoor de belangen van de erven op juiste wijze had afgewogen. De Raad benadrukte dat de vergoeding voor hulpmiddelen in Nederland geregeld is in de Wet maatschappelijke ondersteuning en niet onder de AWBZ valt.
De Raad concludeerde dat er in hoger beroep geen nieuwe gronden waren aangevoerd die niet al eerder door de rechtbank waren behandeld. Daarom werd het hoger beroep verworpen en de eerdere uitspraak bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.