ECLI:NL:CRVB:2013:1686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
11-2997 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van een persoonsgebonden budget na overlijden van de aanvrager

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor Agis na het overlijden van de aanvrager in juli 2009. Het Zorgkantoor had eerder, op 21 juli 2009, een pgb van € 5.869,37 toegekend voor persoonlijke verzorging, dat later werd verhoogd naar € 6.444,93. Na het overlijden van de aanvrager heeft het Zorgkantoor op 22 september 2010 het pgb vastgesteld op nihil, omdat er geen verantwoording was afgelegd voor de besteding van het budget. Dit leidde tot een terugvordering van het eerder toegekende bedrag.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de erven ongegrond, waarbij werd overwogen dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb op nihil vast te stellen, aangezien niet was aangetoond dat het budget was besteed aan zorg. De erven gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Zorgkantoor de belangen van de erven op juiste wijze had afgewogen. De Raad benadrukte dat de vergoeding voor hulpmiddelen in Nederland geregeld is in de Wet maatschappelijke ondersteuning en niet onder de AWBZ valt.

De Raad concludeerde dat er in hoger beroep geen nieuwe gronden waren aangevoerd die niet al eerder door de rechtbank waren behandeld. Daarom werd het hoger beroep verworpen en de eerdere uitspraak bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

11.

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 april 2011, 10/6086 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
erven van[betrokkene] te[woonplaats] (appellanten)
Zorgkantoor Agis (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Namens appellanten is verschenen [gemachtigde]. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Lake.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het Zorgkantoor aan [betrokkene] op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) over de periode van 26 mei 2009 tot en met 31 december 2009 een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend van € 5.869,37 ten behoeve van Persoonlijke Verzorging (PV). Daarbij is gewezen op de verplichting om verantwoording af te leggen. Bij besluit van 14 oktober 2009 is genoemd pgb gewijzigd vastgesteld op € 6.444,93. Op 27 juli 2009 is[betrokkene] overleden.
1.2. Bij besluit van 22 september 2010 heeft het Zorgkantoor op grond van de AWBZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het toegekende pgb vastgesteld op nihil wegens het niet verantwoorden daarvan. Het Zorgkantoor heeft een bedrag van € 6.444,93 teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 26 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor de bezwaren van appellanten tegen het besluit van 22 september 2010 ongegrond verklaard omdat de aanschaf van een stoellift, een trippelstoel en een verstelbaar bed niet voor het pgb verantwoord kunnen worden en omdat niet aannemelijk is gemaakt dat aan Buurtzorg Zuid een vergoeding is betaald. Het Zorgkantoor heeft geen reden gezien om het pgb op een lager bedrag vast te stellen dan wel af te zien van terugvordering omdat deugdelijk bewijs dat het pgb daadwerkelijk aan zorg is besteed ontbreekt en redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de zorgkosten, waarvoor het pgb is toegekend, niet zijn gemaakt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank kort samengevat overwogen dat nu niet is gebleken dat het pgb is besteed aan zorg waarvoor het is verleend, te weten Persoonlijke Verzorging, het Zorgkantoor bevoegd was het pgb op nihil vast te stellen. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het Zorgkantoor heeft naar het oordeel van de rechtbank op de in de aangevallen uitspraak vermelde gronden voorts kunnen besluiten de terugvordering niet te matigen.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat er bij de vaststelling van het pgb en de terugvordering daarvan een belangenafweging dient plaats te vinden. Anders dan appellanten menen, heeft het Zorgkantoor zowel bij de vaststelling van het pgb als bij de terugvordering van het pgb bij de uitoefening van zijn bevoegdheden inhoud gegeven aan de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot belangenafweging. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het Zorgkantoor op juiste wijze de belangen van appellanten heeft afgewogen. Terecht heeft de rechtbank in haar overwegingen betrokken dat de vergoeding van de in Nederland de aangeschafte hulpmiddelen is geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning en niet in de AWBZ.
4.2.
Nu in hoger beroep geen gronden naar voren zijn gebracht die niet al bij de rechtbank naar voren zijn gebracht volgt uit het voorgaande dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) Z. Karekezi

QH