Uitspraak
OVERWEGINGEN
€ 3.573,58 en bepaald dat betrokkene in verband met reeds verrichte broninhoudingen een bedrag van € 707,20 dient te betalen.
21 januari 2011 (10/3257) over het beroep van betrokkene tegen de buitenlandbijdrage over 2006 een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging aan betrokkene is gedaan op grond waarvan hij er op mocht vertrouwen dat appellant geen naheffing in verband met de buitenlandbijdrage 2007 in rekening zou brengen.
21 januari 2011 heeft verklaard dat er over 2007 geen naheffingen van de buitenlandbijdrage Zvw meer zullen plaatsvinden, dat het proces-verbaal geen juiste weergave bevat van hetgeen ter zitting is verhandeld en dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten het dispositievereiste te beoordelen.
21 november 2008 de voorlopige jaarafrekening over 2007 vastgesteld, waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Uit de op de zitting van 21 januari 2011 gedane uitlating van appellant dat over 2007 geen naheffingen meer zouden volgen kon betrokkene redelijkerwijs niet afleiden dat het besluit van 21 november 2008 zou zijn ingetrokken, hij geen buitenlandbijdrage over 2007 verschuldigd zou zijn en dat de voorlopige jaarafrekening 2007 van de baan was. Hooguit zou betrokkene uit de gedane mededeling hebben kunnen afleiden dat de definitieve bijdrage niet hoger zou zijn dan de vastgestelde voorlopige bijdrage. Tussen de voorlopige bijdrage en de definitieve bijdrage bestaat slechts een relatief gering verschil. Het beroep op het vertrouwensbeginsel voor dit verschil stuit af op het dispositievereiste. Niet gebleken is dat betrokkene op grond van de gewekte verwachtingen dingen heeft gedaan die hij anders zou hebben gedaan, waardoor hij in een nadeliger positie is komen te verkeren. Het beroep van appellant treft doel.