ECLI:NL:CRVB:2013:1665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
12-180 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om vergoeding van praktisch vliegonderricht door de Commandant der Luchtstrijdkrachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag door de Commandant der Luchtstrijdkrachten voor vergoeding van kosten voor praktisch vliegonderricht voor militairen die werkzaam zijn als beroepspersoneel voor bepaalde tijd. De betrokkenen, die in verschillende loopbaanfases verkeerden, hadden verzocht om vergoeding van kosten voor opleidingen, maar de Commandant had deze aanvragen afgewezen op basis van de Regeling cursusfaciliteiten en studietoelagen, waarin was bepaald dat dergelijke kosten niet vergoed konden worden. De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat de afwijzing van de aanvragen onterecht was, omdat de betrokkenen een achterstand hadden in hun scholing ten opzichte van andere vliegers die wel vergoedingen ontvingen.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat de uitsluiting van vergoeding voor praktisch vliegonderricht in de Regeling niet in strijd was met een redelijke beleidsbepaling. De Raad stelde vast dat de betrokkenen, die een tijdelijke aanstelling hadden, niet in dezelfde positie verkeerden als vliegers met een aanstelling voor onbepaalde tijd. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van de beleidsregels en de toepassing daarvan op de verschillende aanstellingsvormen binnen Defensie.

De Raad verklaarde de beroepen van de betrokkenen ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvragen voor vergoeding van de kosten van het praktisch vliegonderricht. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop Defensie omgaat met vergoedingen voor opleidingen en de toepassing van beleidsregels in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

12/180 MAW, 12/181 MAW, 12/182 MAW, 12/183 MAW, 12/184 MAW, 12/185 MAW, 12/186 MAW, 12/187 MAW, 12/1262 MAW, 12/1263 MAW, 12/1264 MAW, 12/1265 MAW, 12/1266 MAW, 12/1267 MAW, 12/1268 MAW, 12/1269 MAW
Datum uitspraak: 5 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van
25 november 2011, 10/2838, 10/2845, 10/2846, 10/2853, 10/2856, 10/2863, 10/2864, 10/2865 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
Commandant der Luchtstrijdkrachten (appellant)
[Betrokkene 1] te [woonplaats 1],
[Betrokkene 2] te [woonplaats 2],
[Betrokkene 3] te [woonplaats 3]
[Betrokkene 4]te [woonplaats 4],
[Betrokkene 5] te [woonplaats 5]
[Betrokkene 6] te [woonplaats 6]
[Betrokkene 7]te [woonplaats 7] en
[Betrokkene 8] te [woonplaats 8] (betrokkenen)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroepen ingesteld. Tevens heeft appellant ten aanzien van iedere betrokkene een besluit van 1 februari 2012 ingezonden.
Betrokkenen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.A. Groenewoud. Betrokkenen [Betrokkene 1] ’[Betrokkene 2], [Betrokkene 4]en
[Betrokkene 8]zijn verschenen, bijgestaan door mr. H.J.M.G.M. van der Meijden. De overige betrokkenen hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. Van der Meijden.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkenen waren ten tijde in geding aangesteld als militair, maakten deel uit van het beroepspersoneel voor bepaalde tijd (BBT) en waren werkzaam als [naam functie 1]. Betrokkene [Betrokkene 8]bevond zich in loopbaanfase 1 en de overige betrokkenen bevonden zich in loopbaanfase 2.
1.2. Eind 2008 hebben betrokkenen verzocht om een vergoeding van kosten voor de opleidingen [opleiding A], [opleiding B]en [opleiding C]. Bij besluiten van 25 augustus 2009 heeft appellant die verzoeken gedeeltelijk afgewezen. Daarbij is betrokkenen meegedeeld dat de theoretische opleidingen onder de voorwaarden van de regelgeving voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten van het praktisch vliegonderricht van de [opleiding B]en [opleiding C] komen op grond van de Regeling cursusfaciliteiten en studietoelagen (Regeling) niet voor vergoeding in aanmerking.
1.4. Deze besluiten zijn na bezwaar gehandhaafd bij de besluiten van 15 maart 2010 (bestreden besluiten).
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken de beroepen tegen de bestreden besluiten voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om vergoeding van het praktisch vliegonderricht voor de opleidingen [opleiding C] en [opleiding B] gegrond verklaard, de bestreden besluiten in zoverre vernietigd, de besluiten van 25 augustus 2009 in zoverre herroepen, aan appellant opgedragen de kosten van het praktisch vliegonderricht verbonden aan de opleidingen [opleiding C] en [opleiding B] te vergoeden, de beroepen voor het overige ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraken in de plaats treden van de bestreden besluiten voor zover die zijn vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de [naam functie 2] ten opzichte van de overige helikoptervliegers bij Defensie een lacune in zijn scholing heeft als hij in de burgermaatschappij emplooi wil vinden, omdat de overige helikoptervliegers de vereiste vaardigheden opdoen als onderdeel van hun functievervulling. Nu de
[naam functie 2] om emplooi te vinden in de burgermaatschappij genoodzaakt is het praktisch vliegonderricht op te doen voor het behalen van de [opleiding C] en [opleiding B] en gegeven het feit dat betrokkenen een aanstelling voor bepaalde tijd hebben en derhalve eerder dan een militair met een aanstelling in fase 3 die het praktisch vliegonderricht wel vergoed krijgt emplooi zal moeten vinden in de burgermaatschappij, had appellant in redelijkheid de aanvraag om vergoeding van het praktisch vliegonderricht niet kunnen afwijzen. De bestreden besluiten berusten volgens de rechtbank niet op een deugdelijke motivering.
3.
Appellant stelt in hoger beroep dat op grond van het gelijkheidsbeginsel aan vliegers met een aanstelling in fase 3 een vergoeding is toegekend voor praktisch vliegonderricht. De aanleiding daartoe was dat beroepspersoneel met een aanstelling voor onbepaalde tijd
(BOT-ers) op grond van het oude artikel 17c van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) het praktisch vliegonderricht vergoed kregen. Na invoering van het Flexibel Personeelssysteem (FPS) is de aanstelling van de BOT-ers omgezet naar een aanstelling in fase 3, een aanstelling tot aan het leeftijdsontslag. Om de militairen met een aanstelling in fase 3 gelijk te stellen met BOT-ers, is het door hen gevolgde praktisch vliegonderricht tot
1 februari 2011 vergoed. Vanaf laatstgenoemde datum is het AMAR gewijzigd en is vergoeding van het praktisch vliegonderricht voor alle militairen, ongeacht het type aanstelling, uitgesloten. Bij aanstelling van betrokkenen wisten zij al dat praktisch vliegonderricht op grond van de Regeling niet voor vergoeding in aanmerking kwam. De Regeling is op basis van de Nota van 13 december 2007 van de hoofddirecteur personeel (Nota) ten tijde in geding toegepast als beleid. De vaardigheden die de verschillende vliegers binnen Defensie aangeleerd krijgen, zijn inherent aan het type vliegtuig dat zij krijgen toegewezen. Appellant stelt dat niet is gebleken van dermate bijzondere omstandigheden dat de Regeling buiten toepassing zou moeten worden gelaten.
4.
Betrokkenen stellen zich op het standpunt dat de rechtbank een ruimere toetsing had moeten toepassen, omdat de Nota slechts kan worden gekwalificeerd als een gedragslijn en niet als beleid. De Apachevliegers hebben een achterstand ten opzichte van de vliegers van de Chinook en Cougar die deze cursussen niet hoeven te volgen omdat zij bij de uitoefening van hun werkzaamheden voldoende vaardigheid opdoen om daarvan te worden vrijgesteld. Nu er geen schaarste meer is voor piloten op de arbeidsmarkt, zoals in het verleden toen de Regeling tot stand is gekomen, maar een overschot, had in het kader van gelijke kansen op de civiele arbeidsmarkt in redelijkheid aan betrokkenen de tegemoetkoming in de kosten niet kunnen worden onthouden.
5.
De Raad oordeelt als volgt.
5.1.1. Op 1 januari 2008 is bij Defensie het FPS ingevoerd en per diezelfde datum is de Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de Krijgsmacht 1982 (Premieregeling) ingetrokken. Hierdoor is de grondslag aan de Regeling komen te ontvallen.
5.1.2. In de Nota zijn beleidsaanwijzingen opgenomen die van kracht blijven tot het FPS volledig in de defensierechtspositie is opgenomen. Met betrekking tot de Regeling is bepaald dat deze tot nader order van toepassing mag blijven op militairen, zowel nieuwe als voormalig BBT-ers, die zich bevinden in loopbaanfase 1 of loopbaanfase 2.
5.1.3. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling kan de militair met het oog op het volgen van een studie of opleiding in het belang van het uitoefenen van een beroep in de burgermaatschappij op zijn verzoek door het hoofd defensieonderdeel een tegemoetkoming in de daartoe noodzakelijk gemaakte kosten worden verleend.
5.1.4. Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Regeling blijft de verlening van de in de voorgaande leden genoemde cursusfaciliteiten achterwege voor het volgen van praktisch vliegonderricht.
5.2.
Appellant kan worden gevolgd in zijn stelling dat de Regeling na het vervallen van de Premieregeling, gezien de inhoud van de Nota, is te kwalificeren als beleid. Dat, zoals betrokkenen hebben gesteld, sprake zou zijn van slechts een niet op vast beleid gebaseerde gedragslijn, omdat in de Nota is vermeld dat de Regeling tot nader order van toepassing mag blijven, volgt de Raad niet. Aan het gebruik van het woord ‘mag’ kan niet de betekenis worden toegekend dat appellant een keus had in het al dan niet toepassen van de Regeling op militairen die zich bevinden in loopbaanfase 1 of 2 en dat er op die grond slechts sprake was van een gedragslijn. Met de gebruikte terminologie is slechts tot uitdrukking gebracht dat de intrekking van de Pensioenregeling niet in de weg staat aan voortzetting van de feitelijke toepassing van de Regeling.
5.3.
In de Regeling is de vergoeding van faciliteiten voor het volgen van praktisch vliegonderricht in het belang van het uitoefenen van een beroep in de burgermaatschappij uitgesloten. Deze uitsluiting gaat de grenzen van een redelijke beleidsbepaling naar het oordeel van de Raad niet te buiten.
5.4.
In hetgeen betrokkenen hebben aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat appellant in afwijking van de Regeling het praktisch vliegonderricht voor de opleidingen [opleiding C] en [opleiding B] had moeten vergoeden. De vliegers van de Chinook en de Cougar beschikken over de praktische vliegvaardigheden van [opleiding B] en [opleiding C] uit hoofde van hun functievervulling en niet door een opleiding die aan hen is vergoed in het belang van het uitoefenen van een beroep in de burgermaatschappij. De omstandigheid dat vliegers van de Chinook en Cougar bij hun functievervulling meer vaardigheden hebben opgedaan en daardoor voor het beroep van piloot in de burgermaatschappij een voorsprong hebben op Apachevliegers is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan appellant had moeten afwijken van zijn beleid.
5.5.
De vergelijking die betrokkenen maken met de vliegers met een aanstelling in fase 3 treft geen doel. De hiervoor onder 3 weergegeven beweegredenen die ertoe hebben geleid deze vliegers voor de vergoeding van praktisch vliegonderricht gelijk te stellen met BOT-ers, zijn op betrokkenen gezien de tijdelijkheid van hun aanstelling niet van toepassing.
5.6.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraken voor vernietiging in aanmerking komen. De beroepen tegen de bestreden besluiten zullen ongegrond worden verklaard.
6.
Naar aanleiding van de aangevallen uitspraken heeft appellant op 1 februari 2012 bepaald dat het praktisch vliegonderricht voor de opleidingen [opleiding C] en [opleiding B] wordt vergoed. De Raad ziet geen grond om hierover in hoger beroep een oordeel te geven. Het gaat hier immers louter om mededelingen van feitelijke aard die niet op rechtsgevolg zijn gericht, omdat de rechtbank bij de aangevallen uitspraken al vergoeding van de kosten, verbonden aan de opleiding [opleiding C] en [opleiding B] heeft toegekend en die uitspraken in de plaats zijn getreden van de bestreden besluiten voor zover die zijn vernietigd.
7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en B.J. van de Griend en W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.K. Dekker
ew