ECLI:NL:CRVB:2013:1641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
11-6504 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging vervoerskostenvoorziening op basis van Aanvullend Openbaar Vervoer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het geschil betreft de beëindiging van de vervoerskostenvoorziening die aan appellante was toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had besloten de voorziening te beëindigen, omdat appellante in staat zou zijn om gebruik te maken van het Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV), alleenreizend, direct en van deur tot deur. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college een zorgvuldig (medisch) onderzoek had uitgevoerd en dat de conclusies van dit onderzoek voldoende onderbouwd waren.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek onvoldoende was en dat zij niet in staat is om met het AOV te reizen, onderbouwd met een verklaring van haar psychiater. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank de gronden van beroep afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom het beroep van appellante niet kon slagen. De verklaring van de psychiater werd niet als nieuw bewijs gezien, omdat deze niet betrekking had op de AOV-variant die aan appellante was aangeboden.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 september 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/6504 WMO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 oktober 2011, 11/3766 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. Boomstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft mr. Boomstra een nader stuk ingediend. Het college heeft daarop gereageerd en eveneens nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2013. Voor appellante is verschenen mr. Boomstra. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 15 december 2009 heeft het college de ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan appellante toegekende vervoerskostenvoorziening beëindigd op de grond dat zij kan reizen met Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV), alleenreizend, direct en van deur tot deur.
1.2. Het tegen het besluit van 15 december 2009 ingediende bezwaar heeft het college ongegrond verklaard bij besluit van 31 augustus 2010. Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 12 mei 2011 gegrond verklaard. De rechtbank heeft het college opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, maar dan op basis van een zorgvuldig tot stand gekomen en inzichtelijk (medisch) advies.
1.3. Het college heeft de MO-zaak op 19 mei 2011 verzocht om een nader advies uit te brengen. De MO-zaak heeft op 15 juni 2011 advies uitgebracht op basis van de bestudering van de dossierstukken en verkregen informatie van de behandelend artsen. Naar aanleiding van het advies van 15 juni 2011 heeft het college het bezwaar van appellante bij besluit van 13 juli 2011 (bestreden besluit) wederom ongegrond verklaard.
2.
Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het aan het advies van
15 juni 2011 ten grondslag liggende (medisch) onderzoek zorgvuldig tot stand is gekomen en dat daarin voldoende inzichtelijk is gemaakt op grond van welke overwegingen is geconcludeerd dat appellante in staat moet worden geacht van het AOV, alleenreizend, direct en van deur tot deur, gebruik te maken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat op basis van het summiere onderzoek niet geconcludeerd had mogen worden dat appellante met een AOV-vervoerspas in haar vervoersbehoefte zou kunnen voorzien. Appellante heeft een schriftelijke verklaring van psychiater J.N. Velleman van 6 februari 2012 overgelegd waarin deze stelt dat er ten aanzien van reizen met het openbaar vervoer voor appellante een contra-indicatie bestaat, omdat zij fobische klachten heeft die bijvoorbeeld zouden kunnen leiden tot hyperventileren en paniekaanvallen in het openbaar vervoer.
3.2.
Naar aanleiding van de verklaring van Velleman heeft het college nader advies gevraagd aan haar indicatieadviseur en medisch adviseur. De adviseurs hebben nadere informatie opgevraagd bij Velleman en zijn op basis daarvan, blijkens het rapport van 21 mei 2012, tot de conclusie gekomen dat wanneer de informatie van Velleman wordt meegewogen, appellante nog steeds geacht wordt met het AOV, in de variant alleenreizend, direct en van deur tot deur, te kunnen reizen.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond is. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Ook in hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat zij niet met AOV, alleenreizend, direct en van deur tot deur kan reizen.
4.2.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden van beroep afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom het beroep niet kon slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
4.3.
De door appellante in hoger beroep overgelegde verklaring van Velleman levert, gezien ook het advies van 21 mei 2012, geen nieuwe gezichtspunten op. De verklaring van Velleman betreft niet de aan appellante aangeboden AOV-variant alleenreizend, direct en van deur tot deur, maar het (gewoon) openbaar vervoer. Dat appellante niet in staat geacht wordt van het openbaar vervoer gebruik te maken is op grond van de medische adviezen erkend door het college en wordt dan ook niet van haar gevergd.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) H.J. Dekker

QH