Uitspraak
A.P.M. Aarts.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving tot 4 oktober 2010 bijstand, maar deze werd door het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg ingetrokken omdat appellant verzuimde inlichtingen te verstrekken. Op 28 oktober 2010 diende appellant een aanvraag in voor bijstand met als ingangsdatum 4 oktober 2010. Het college kende bijstand toe met ingang van 28 oktober 2010, omdat er geen dringende redenen waren om een eerdere ingangsdatum te hanteren. Appellant maakte bezwaar tegen deze ingangsdatum, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank Breda verklaarde het beroep van appellant ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die het college hadden moeten doen terugkomen op het eerdere besluit. Ook voor de periode van 19 oktober tot en met 27 oktober 2010, vóór de aanvraagdatum, oordeelde de rechtbank dat er geen bijstand verleend kon worden zonder bijzondere omstandigheden. Appellant stelde dat zijn melding bij het Uwv Werkbedrijf op 28 oktober 2010 een bijzondere omstandigheid was, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat dit niet als zodanig kon worden aangemerkt.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college op goede gronden de ingangsdatum van de bijstand had vastgesteld op 28 oktober 2010. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 september 2013.