ECLI:NL:CRVB:2013:1618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2013
Publicatiedatum
3 september 2013
Zaaknummer
12-4332 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg. De zaak betreft de bijstandsverlening aan appellant en zijn echtgenote, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal op 10 juni 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen. Dit besluit volgde op een tussenuitspraak van de Raad van 16 april 2013, waarin het college was opgedragen om de gebreken in het oorspronkelijk bestreden besluit van 2 juli 2012 te herstellen. Het college heeft het bezwaar van appellant gegrond verklaard en bijstand toegekend voor de periode van 6 februari 2012 tot en met 2 mei 2012.

Appellant was het niet eens met de einddatum van de bijstandsverlening en heeft zijn zienswijze op het besluit van 10 juni 2013 ingediend. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het college met het besluit van 10 juni 2013 een juiste uitvoering heeft gegeven aan de opdracht uit de tussenuitspraak. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 10 juni 2013 ongegrond verklaard. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.888,-, en heeft bepaald dat het college het griffierecht van in totaal € 157,- vergoedt.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met besluiten en de rechten van burgers, vooral in het kader van sociale zekerheidswetgeving. De Raad heeft de procedurele aspecten van de besluitvorming en de rechtsbijstand in deze zaak grondig geëvalueerd, wat resulteerde in een duidelijke uitspraak over de rechtspositie van appellant en de verantwoordelijkheden van het college.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/4332 WWB, 13/3896 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 10 juli 2012, 12/520 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal (college)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 16 april 2013 een tussenuitspraak,
LJN BZ7870, gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college op 10 juni 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellant heeft mr. F.A. van den Berg, advocaat, bij brief van 4 juli 2013 haar zienswijze op het besluit van 10 juni 2013 gegeven.
Onder toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden waarvan de Raad bij zijn oordeelsvorming uitgaat wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
2.
Bij de tussenuitspraak heeft de Raad het college opgedragen de gebreken in het oorspronkelijk bestreden besluit van 2 juli 2012 te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen. In dat kader diende het college het recht op bijstand van appellant en zijn echtgenote over de periode van 6 februari 2012 tot en met 2 mei 2012 opnieuw te beoordelen.
3.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college het recht op bijstand over de periode van 6 februari 2012 tot en met 2 mei 2012 opnieuw beoordeeld. Bij het besluit van 10 juni 2013 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 12 maart 2012 tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag van appellant en zijn echtgenote van 6 februari 2012 gegrond verklaard en aan hen over de hiervoor vermelde periode bijstand toegekend.
3.
Appellant kan zich niet vinden in het besluit van 10 juni 2013. In de zienswijze van
4 juli 2013 heeft appellant naar voren gebracht dat niet akkoord kan worden gegaan met de einddatum van 2 mei 2012. Naar zijn mening moet de verlening van de bijstand na die datum doorlopen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit onderdeel 4.2 van de tussenuitspraak vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, dat het beroep gegrond zal worden verklaard en dat het besluit van 2 juli 2012 zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7: 12, eerste lid, van de Awb.
4.2.
Nu met het besluit van 10 juni 2013 niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant, strekt het geding in hoger beroep zich gelet op de artikelen 6:19, eerste lid,
en 6:24 van de Awb mede uit tot dit besluit.
4.3.
De tegen het besluit van 10 juni 2013 ingebrachte beroepsgrond treft geen doel. Het college heeft met dit besluit een juiste uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak neergelegde opdracht. In de tussenuitspraak is toegelicht om welke reden het college alleen nog het recht op bijstand van appellant over de periode van 6 februari 2011 tot en met 2 mei 2012 diende te beoordelen. Kortheidshalve wordt verwezen naar de onderdelen 1.7 en 4.4 van de tussenuitspraak. Het beroep tegen het besluit van 10 juni 2013 zal ongegrond worden verklaard.
5.
Het college zal worden veroordeeld in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 944,- in beroep en op € 944,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Voor vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand bestaat geen grond. Het college heeft er terecht op gewezen dat appellant pas in de loop van bezwaarfase de voor de beoordeling van zijn recht op bijstand benodigde stukken heeft ingeleverd. In dit geval is daarom niet voldaan aan het in artikel 7:15 van de Awb neergelegde vereiste dat het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 juli 2012;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 10 juni 2013 ongegrond;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,-;
- bepaalt dat het college het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) A.C. Oomkens

HD