ECLI:NL:CRVB:2013:1608
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische en arbeidskundige grondslag in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.P. de Witte, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 8 juni 2011, waarin het bezwaar van de appellant tegen een eerder besluit van 24 januari 2011 ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant recht had op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar dat hij ongeschikt was voor de maatgevende arbeid, hoewel hij geschikt werd geacht voor andere passende functies.
Tijdens de zitting op 19 juli 2013 was de appellant niet aanwezig, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J.F. Bär. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het Uwv beoordeeld. De bezwaarverzekeringsarts had in een rapport van 7 oktober 2011 toegelicht dat de appellant pas vanaf februari 2011 toegenomen klachten had, en dat de eerder vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat waren. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geen redenen gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch onderzoek of de vastgestelde beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere bevindingen zou kunnen ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 augustus 2013.