ECLI:NL:CRVB:2013:1608

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2013
Publicatiedatum
30 augustus 2013
Zaaknummer
11-6670 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische en arbeidskundige grondslag in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.P. de Witte, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 8 juni 2011, waarin het bezwaar van de appellant tegen een eerder besluit van 24 januari 2011 ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant recht had op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar dat hij ongeschikt was voor de maatgevende arbeid, hoewel hij geschikt werd geacht voor andere passende functies.

Tijdens de zitting op 19 juli 2013 was de appellant niet aanwezig, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J.F. Bär. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het Uwv beoordeeld. De bezwaarverzekeringsarts had in een rapport van 7 oktober 2011 toegelicht dat de appellant pas vanaf februari 2011 toegenomen klachten had, en dat de eerder vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat waren. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geen redenen gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch onderzoek of de vastgestelde beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere bevindingen zou kunnen ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 augustus 2013.

Uitspraak

11/6670 WIA
Datum uitspraak: 30 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
9 november 2011, 11/5084 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek is behandeld ter zitting van 19 juli 2013. Appellant is - zoals aangekondigd – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 24 januari 2011 heeft het Uwv na medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellant over de periode van 24 januari 2011 tot 26 september 2012 recht heeft op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 8 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 januari 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het standpunt ingenomen dat appellant ongeschikt is voor de maatgevende arbeid, maar gelet op zijn medische beperkingen, neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geschikt is voor passende functies en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 38,4%. Appellant heeft beroep ingesteld.
1.2. Naar aanleiding van de door appellant in beroep ingezonden medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 7 oktober 2011 toegelicht dat eerst vanaf februari 2011 sprake is van toegenomen klachten met uitstraling naar het rechterbeen. Voor zover er sprake zou zijn van een verdere afname van de belastbaarheid is die daarom pas ingetreden na de datum in geding. De bezwaarverzekeringsarts heeft daaraan toegevoegd dat voor appellant al forse beperkingen ten aanzien van rugbelasting gesteld zijn en dat - ook - de aanwezigheid van een hernia zoals na de datum in geding ontstaan is, hem niet ongeschikt maken voor de lichte, rugsparende arbeid die hem als passend voorgehouden is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van appellant niet juist zijn vastgelegd in de FML. Appellant heeft in beroep geen medische gegevens in het geding gebracht die twijfel doen rijzen over de juistheid van de FML. Bepalend is welke gevolgen rechtstreeks en objectief zijn vast te stellen ten gevolge van ziekte of gebrek en niet beslissend is de eigen opvatting van de verzekerde over de mate waarin werken mogelijk is. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 7 oktober 2011 toereikend gemotiveerd waarom de in beroep verkregen medische informatie hem geen aanleiding geeft om terug te komen op het eerder ingenomen standpunt.
2.2.
Gelet op de uit de FML blijkende vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant niet in staat zou zijn tot het verrichten van de geduide functies. De bezwaararbeidsdeskundige heeft toereikend gemotiveerd dat in deze functies geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid. Evenmin heeft de rechtbank reden om de (reserve)functie chauffeur personenbusje ongeschikt te achten vanwege het niet in bezit hebben van een EHBO-diploma, nu als eis voor deze functie geldt dat een EHBO-diploma behaald moet worden.
3.1.
Het hoger beroep van appellant richt zich tegen de vaststelling van de medische beperkingen in de FML, in het bijzonder met betrekking tot de rugklachten. Omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn rugklachten acht appellant de geduide functies voor hem niet haalbaar. Ook is onduidelijk of hij in staat is het EHBO-diploma te behalen.
3.2.
Het Uwv heeft vastgesteld dat er geen nieuwe argumenten zijn aangedragen en heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht overwogen - samengevat - dat er geen grond is om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige grondslag, zodat de door appellant in beroep ingediende gronden tegen het bestreden besluit niet slagen.
4.2.
Hetgeen in hoger beroep nog is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat geen nieuwe medische informatie over de gezondheidssituatie van appellant per datum in geding - 24 januari 2011 - is ingezonden.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) D.E.P.M. Bary

IJ