ECLI:NL:CRVB:2013:1607
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de aanvraag van appellant, vertegenwoordigd door de erven van de overleden appellant, om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 10 september 2010 geen recht op een WIA-uitkering had, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door het Uwv in een bestreden besluit van 28 februari 2011 gehandhaafd, waarop appellant in beroep ging.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, met de overweging dat de medische beperkingen van appellant niet onderschat waren en dat hij in staat moest worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn medische situatie was verslechterd na een bypassoperatie in 2007 en dat hij opnieuw medische behandeling onderging. Hij stelde dat hij niet in staat was om te werken.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de uitvoerige motivering van de rechtbank gevolgd kon worden. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat er op de datum in geding, 10 september 2010, geen aanleiding was om aan te nemen dat appellant geen benutbare mogelijkheden meer had. De Raad concludeerde dat de medische informatie die in hoger beroep was ingediend, geen reden gaf om meer beperkingen aan te nemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De Centrale Raad van Beroep besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.