ECLI:NL:CRVB:2013:1606

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2013
Publicatiedatum
30 augustus 2013
Zaaknummer
11-6280 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische beoordeling door bezwaarverzekeringsarts

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 augustus 2013 uitspraak gedaan. Appellant, die in 1994 behandeld is voor een brughoektumor, stelt dat zijn arbeidsongeschiktheid niet correct is vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft in een besluit van 2 september 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 9 september 2010 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant niet zijn onderschat en dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vaststelling van de belastbaarheid van appellant. Appellant heeft in hoger beroep zijn klachten herhaald en betoogd dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is vastgesteld. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn standpunt in hoger beroep niet met nadere medische gegevens heeft onderbouwd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad concludeert dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht passend zijn voor appellant, en dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/6280 WIA
Datum uitspraak: 30 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
9 september 2011, 11/674 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. Spooren, advocaat, hoger beroep ingesteld. Bij faxbericht van 30 januari 2013 heeft mr. Spooren zich als gemachtigde teruggetrokken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 september 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 9 september 2010 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant ten gevolge van zijn voetklachten ongeschikt is voor de maatgevende arbeid, maar geschikt is voor passende functies, waarvan hem voorbeelden zijn gegeven.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat hij meent dat het Uwv de mate van zijn arbeidsongeschiktheid niet juist heeft berekend. Hij heeft erop gewezen dat hij in 1994 is behandeld in verband met een brughoektumor, met restklachten met betrekking tot onder andere zijn gehoor. Verder heeft hij last van onder meer duizelingen en evenwichtsproblemen en problemen met zijn luchtwegen (allergische rhinitis). Hij is daarom niet in staat om de geselecteerde functies te verrichten.
1.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft heronderzoek verricht en daarvan in haar rapport van 18 januari 2011 verslag gedaan. Bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellant is naast de voetklachten rekening gehouden met allergische rhinitis, duizelingen en eenzijdig gehoorverlies links alsook met geur- en smaakvermindering. Op 18 januari 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige heeft met inachtneming van de aangepaste FML in zijn rapport van eveneens 18 januari 2011 geconcludeerd dat appellant niet in staat is alle primair geduide functies te verrichten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens enkele nieuwe functies geselecteerd en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% blijft.
1.4. Onder verwijzing naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van 19 januari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank is op grond van de beschikbare gegevens van oordeel dat de medische beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 21 juni 2011 heeft gereageerd op de door appellant aangevoerde beroepsgronden en gemotiveerd heeft uiteengezet waarom er geen aanleiding bestaat meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank volgt deze motivering.
2.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 18 januari 2011 waarom bij de door hem geselecteerde functies geen sprake is van overschrijding van de beperkingen van appellant gevolgd. De rechtbank heeft voorts het Uwv gevolgd in diens verweer tegen de in beroep aangevoerde arbeidskundige gronden tegen de geschiktheid voor de geselecteerde functies.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, herhaald welke klachten hij heeft en dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte de van de zijde van het Uwv gegeven motivering voor de geschiktheid van de geselecteerde functies gevolgd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts, zoals uitgezet in haar rapporten van 18 januari 2011 en 21 juni 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van
18 januari 2011 een concrete en deugdelijke afweging over de klachten van appellant gemaakt op grond van de dossierstukken en de informatie van de behandelend sector. Ook op de in beroep aangevoerde gronden is door de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 21 juni 2011 ingegaan. Naar aanleiding hiervan heeft zij voldoende onderbouwing gegeven voor de vaststelling dat de eventuele beperkingen als gevolg van de - eerst in beroep aangevoerde - aspecifieke klachten aan rug en heupen binnen de reeds vastgestelde beperkingen op de FML vallen.
4.2.
In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet de Raad evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Appellant heeft zijn standpunt in hoger beroep met betrekking tot zijn belastbaarheid per datum in geding, 9 september 2010, niet met nadere medische gegevens onderbouwd. Aan de door appellant overgelegde aanvraag van 3 oktober 2011 van zijn huisarts om specialistische behandeling van de rechtervoet gaat de Raad voorbij, nu dat verzoek geen concrete medische gegevens bevat over de rechtervoet per datum in geding.
4.3.
Aldus ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de functies die na bezwaar aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht niet passend zouden zijn voor appellant. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de in beroep door appellant aangevoerde arbeidskundige gronden, die overigens te herleiden zijn tot het niet eens zijn met de FML van 18 januari 2011, voldoende onderbouwd door het Uwv zijn weerlegd.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1, 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding moet daarom worden afgewezen.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) D.E.P.M. Bary

IJ